Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2342, 23/200

Gerechtshof Amsterdam, 20-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2342, 23/200

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 augustus 2024
Datum publicatie
27 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2342
Zaaknummer
23/200
Relevante informatie
Art. 3.13 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Vrijval van pensioenverplichting van pensioen in eigen beheer bij B.V. en rekening-courant directeur-groot aandeelhouder. Bewuste standpuntbepaling en vertrouwensbeginsel. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

kenmerk 23/200

20 augustus 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. B. Emmerig)

tegen de uitspraak van 2 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6257 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna ook: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.621.771. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 71.719.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd naar een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 6 maart 2023 en gemotiveerd op 31 januari 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Eiseres is opgericht in 1986 en heeft als doelstelling het uitoefenen van de belastingadviespraktijk, verwerving en beheer van onroerende zaken, industriële en intellectuele eigendommen en het verstrekken van pensioen wegens ouderdom, invaliditeit en overlijden. Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres is [B] (B). B is geboren op 4 maart 1947. Eiseres is enig aandeelhouder van [B] BV (B BV) en [C] BV (C BV). Voor de heffing van Vpb zijn eiseres, B BV en C BV een fiscale eenheid met eiseres als moedermaatschappij en B BV en C BV als dochtermaatschappijen.

2. Op 10 december 1990 heeft B BV aan B een pensioentoezegging gedaan. Dit pensioen zou ingaan op 4 maart 2009. Op 31 mei 2000 is de pensioenverplichting overgenomen door C BV.

3. Op 7 februari 2019 heeft eiseres de aangifte Vpb voor het jaar 2017 ingediend en daarin een belastbare winst aangegeven van € 5.113 en, na verrekening van verliezen, een belastbaar bedrag van nihil. Uit de aangifte blijkt onder meer een pensioenverplichting van € 2.879.186.

4. Per brief van 3 februari 2020 heeft verweerder aan eiseres vragen gesteld over de aangifte, onder meer over de hoogte van de pensioenverplichting. Na een telefoongesprek van 23 september 2020 heeft verweerder eiseres de vragenbrief nogmaals toegestuurd en per e-mailbericht van 17 november 2020 heeft hij eiseres aan de vragenbrief herinnerd. Per brief van 19 april 2021 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een bespreking maar ook meegedeeld dat op korte termijn de aanslag zou worden opgelegd.

5. Met dagtekening 1 mei 2021 heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslag opgelegd en daarbij de rentebeschikking gegeven. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.621.771, dat als volgt kan worden gespecificeerd:

Aangegeven belastbare winst € 5.113

Vrijval pensioenverplichting - 2.879.186

€ 2.884.299

Te verrekenen verliezen - 1.262.528

€ 1.621.771

6. Per e-mailbericht van 1 juni 2021 heeft eiseres tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Per e-mailbericht van 2 juni 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat bezwaar maken per e-mailbericht niet mogelijk is. Daarop heeft eiseres per post een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 30 juni 2021 bij verweerder ontvangen. In bezwaar stelt eiseres zich op het standpunt dat de pensioenverplichting was vrijgevallen omdat het pensioen niet meer voor verwezenlijking vatbaar was, maar dat op de vrijval artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (de kwijtscheldingswinstvrijstelling) van toepassing is. Op 26 augustus 2021 is eiser door verweerder gehoord.

7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ontvankelijk is en de pensioenverplichting niet is vrijgevallen. Verweerder heeft de aanslag daarom conform de aangifte verminderd tot nihil.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil in hoeverre er in het onderhavige jaar verliezen uit het verleden verrekend moeten worden. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of er sprake is van een vrijval van de pensioenverplichting (met al dan niet gedeeltelijke vrijstelling voor de kwijtscheldingswinst) en/of een vrijval van de vordering in rekening-courant en de daaruit voortvloeiende fiscale gevolgen (al dan niet onder toepassing van de foutenleer en/of de verrekening van compensabele verliezen).

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing