Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2347, 22/2385

Gerechtshof Amsterdam, 20-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2347, 22/2385

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 augustus 2024
Datum publicatie
25 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2347
Formele relaties
Zaaknummer
22/2385
Relevante informatie
Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 6.18 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

DA IB/PVV 2019. Uitgaven specifieke zorgkosten. Geen (nieuwe) WMO-aanvraag voor elektrische fiets. Wel aftrek kosten fiets en fietsverzekering. Hoger beroep inspecteur ongegrond, incidenteel hoger beroep belanghebbende gegrond.

Uitspraak

kenmerk 22/2385

20 augustus 2024

uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.J.J. Jonk)

tegen de uitspraak van 15 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3506 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.626.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2021 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft de rechtbank als volgt op het de beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’) :


“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en verzamelinkomen van € 10.190 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 oktober 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift en daarnaast een incidenteel hogerberoepschrift ingediend.

1.5.

Op 7 februari 2023 heeft de inspecteur een nader stuk ingediend en daarbij gereageerd op het incidenteel hoger beroep.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres heeft op 3 maart 2020 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2019. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 9.023 en bestaat uit pensioen, lijfrente of een andere uitkering ten bedrage van € 21.967 en een aftrek uitgaven specifieke zorgkosten ten bedrage van € 12.944, na aftrek van een drempel van € 362.

2. In 2019 heeft eiseres een voor haar op maat gemaakte elektrische fiets “ [ merk] ” aangeschaft bij [Y] (de elektrische fiets). De factuur voor de elektrische fiets bedraagt € 8.168,90. Verder heeft eiseres een bedrag van
€ 832,68 betaald voor een fietsverzekering.

3. In 2009 heeft eiseres een verzoek op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) gedaan om een tegemoetkoming in de kosten van een elektrische fiets. Deze aanvraag is in 2010 afgewezen. In 2019 heeft eiseres opnieuw een elektrische fiets aangeschaft. Voor deze elektrische fiets, waarvan de aftrek nu in geschil is, heeft eiseres, om haar moverende redenen, geen WMO-aanvraag gedaan.

4. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV is verweerder afgeweken van de aangifte. Verweerder heeft de aftrek van € 9.002 voor de elektrische fiets en de fietsverzekering niet geaccepteerd.

5. In de bezwaarfase heeft eiseres twee betalingsbewijzen voor de elektrische fiets aan verweerder verstrekt tot een totaalbedrag van € 7.204,09. Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres een creditnota ter grootte van € 930,75 overgelegd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.3.

Bij haar incidenteel hogerberoepschrift heeft belanghebbende een rekeningafschrift gevoegd waaruit volgt dat van haar rekening op 12 juli 2019 een bedrag van € 832,68 is overgeschreven naar de rekening van [XX] B.V.


3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de kosten voor een elektrische fiets wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Meer specifiek is in geschil of het niet doen van een WMO-aanvraag voor de elektrische fiets aan aftrek in de weg staat.

3.2.

Bij wege van incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de kosten voor de fietsverzekering.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing