Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2350, 23/252 t/m 23/255

Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2350, 23/252 t/m 23/255

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 augustus 2024
Datum publicatie
25 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2350
Formele relaties
Zaaknummer
23/252 t/m 23/255
Relevante informatie
Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 12 Wet OB 1968, Art. 24bb Uitv.besl. OB 1968, Art. 9 WBc, Art. 1.1 WMB, Art. 10.21 WMB, Art. 15.36 WMB

Inhoudsindicatie

NA's omzetbelasting 2015-2018. Belastingrente. 8:29. Uitvoering Raamovereenkomst tussen verpakkend bedrijfsleven en VROM/VNG door belanghebbende (een gemeente). Afvalinzameling en -scheiding. Handelen als ondernemer. Verleggingsregeling van toepassing ingeval van afvalverwerkingsdienst. Pkv: wegingsfactor 1,5.

Uitspraak

kenmerken 23/252 tot en met 23/255

15 augustus 2024

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.G.D. Pot)

tegen de uitspraak van 8 februari 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/8, HAA 21/9, HAA 21/10 en HAA 21/11 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 oktober 2020 onderstaande naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes aan belanghebbende opgelegd en belastingrente in rekening gebracht:

zaaknummer

periode

omzetbelasting

belastingrente

verzuimboete

23/252 (HAA 21/8)

2015

€ 54.314

€ 9.844

€ 2.715

23/253 (HAA 21/9)

2016

€ 56.434

€ 7.971

€ 2.821

23/254 (HAA 21/10)

2017

€ 129.286

€ 13.090

-

23/255 (HAA 21/11)

2018

€ 145.708

€ 8.925

-

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 27 november 2020 zijn de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen als volgt verminderd:

zaaknummer

periode

omzetbelasting

belastingrente

23/252 (HAA 21/8)

2015

€ 36.124

€ 6.547

23/253 (HAA 21/9)

2016

€ 37.813

€ 5.341

23/254 (HAA 21/10)

2017

€ 64.557

€ 6.536

23/255 (HAA 21/11)

2018

€ 43.603

€ 2.670

De boetebeschikkingen over de perioden 2015 en 2016 heeft de inspecteur vernietigd.

1.3.

De rechtbank heeft de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 maart 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft op 24 juni 2024 een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024 en 6 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die met deze uitspraak worden meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

1. Op grond van artikel 10.21 van de Wet Milieubeheer (WMB) zijn gemeenten verplicht om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Op grond van het Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv) zijn producenten en importeurs (het verpakkend bedrijfsleven) verantwoordelijk voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van de door hen in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen en de door hen geïmporteerde verpakkingen waarvan zij zich in een kalenderjaar hebben ontdaan. De kosten hiervan komen op grond van het Bbv voor rekening van het verpakkend bedrijfsleven.

2. Het verpakkend bedrijfsleven heeft een Raamovereenkomst 2008-2012 en een Raamovereenkomst 2013-2022 (hierna tezamen: Raamovereenkomst) gesloten met het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Op grond van de Raamovereenkomst zorgt het verpakkend bedrijfsleven voor een robuust en toereikend financieringsstelsel dat voorziet in een fonds waaruit alle benodigde activiteiten voor het uitvoeren van die overeenkomst betaald worden. De gemeenten krijgen een vergoeding uit het fonds voor alle kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van de Raamovereenkomst.

3. De taken van de gemeenten voortvloeiend uit de Raamovereenkomst en de daarvoor te ontvangen vergoeding zijn nader uitgewerkt in het Uitvoerings- en monitoringsprotocol (UMP). De taken zijn:
- het (doen) scheiden van afvalverpakkingen door gescheiden inzameling of nascheiding, bewerking en sortering van verpakkingen (van glas, papier en karton, metalen en hout, drankenkartons en kunststof);
- de zorg voor de juiste kwaliteit van de te recyclen afvalverpakkingen;
- het transport naar de recycler; en
- de rapportage over de hoeveelheid ingezamelde en verwerkte afvalverpakkingen door opgave in de webapplicatie Wastetool en het voeren van een afvaladministratie.

4. Het verpakkend bedrijfsleven heeft voor de uitvoering van haar verplichtingen uit het Bbv en de Raamovereenkomst Stichting Afvalfonds Verpakkingen (SAV) opgericht. SAV houdt zich onder meer bezig met het innen van de afvalbeheerbijdragen van het verpakkend bedrijfsleven en met het verstrekken van vergoedingen aan gemeenten voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk verpakkingsafval.

5. Stichting [A] bewerkstelligt in opdracht van SAV dat zoveel mogelijk gemeenten de Raamovereenkomst ondertekenen. Dit doet zij onder andere door deelnemingsovereenkomsten te sluiten met gemeenten, waaronder eiseres. Op grond van de deelnemersovereenkomst zorgt eiseres voor de gescheiden inzameling conform het UMP en doet zij opgave van alle ingezamelde verpakkingsmaterialen. Stichting [A] controleert deze opgave en legt de geaccordeerde opgave van eiseres voor aan SAV ter vergoeding van de kosten van eiseres.

6. Bij brief van 12 november 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën desgevraagd aan de VNG bericht dat de gemeenten met de gescheiden inzameling van huishoudelijk afval jegens SAV een dienst verrichten die belast is tegen het algemene tarief en dat de verleggingsregeling niet van toepassing is.

7. Bij brief van 2 juli 2020 heeft verweerder eiseres onder verwijzing naar voormelde brief van de staatssecretaris van Financiën onder meer bericht:

“(…)

Het door het Ministerie van Financiën ingenomen standpunt heeft voor de gemeenten de volgende gevolgen:

1. Voor zover gemeenten de omzetbelasting die drukt op de kosten van het scheiden van afval ten laste hebben gebracht van het BTWcompensatiefonds zal er op grond van artikel 9, lid 4 BCF een correctie aangebracht moeten worden over de jaren 2015 tot en met 2019;

2. Voor zover de gemeenten geen omzetbelasting in rekening heeft gebracht over de vergoeding die zij heeft ontvangen inzake de scheiding van het huishoudelijk afval zal alsnog omzetbelasting verschuldigd zijn. Het is de keuze aan de gemeente of zij de verschuldigde omzetbelasting nafactureren;

3. De omzetbelasting die drukt op de kosten van de prestatie komt voor aftrek in aanmerking op de verschuldigde omzetbelasting.

(…).”

8. Eiseres heeft in verband met de van SAV ontvangen vergoedingen op 29 september 2020 suppletieaangiften omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018 ingediend. Eiseres heeft de verschuldigde omzetbelasting voorts nagefactureerd aan Stichting [A] . Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2020 naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode 2015 tot en met 2018 opgelegd.

9. Op 28 oktober 2020 heeft eiseres opnieuw suppletieaangiften omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018 ingediend, omdat zij was vergeten de voorbelasting van de kosten van de gescheiden inzameling van huishoudelijk afval te verrekenen. Verweerder heeft deze suppletieaangiften aangemerkt als bezwaarschriften tegen de opgelegde naheffingsaanslagen.

10. Bij uitspraken op bezwaar heeft verweerder de geclaimde aftrek van voorbelasting over de betreffende perioden toegestaan en de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente over de periode 2015 tot en met 2018 verminderd en de opgelegde boetes laten vervallen.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe:

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een ‘Wet milieubeheer kennisgeving van het algemeen verbindend verklaren van de Overeenkomst inzake de afvalbeheersbijdragen voor verpakkingen, Agentschap NL’ (Staatscourant van 28 december 2012, nr. 26296). In die kennisgeving is onder meer vermeld:

“De Minister van Infrastructuur en Milieu maakt bekend dat zij op 17 december 2012, op grond van artikel 15.36, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft besloten om de door producenten en importeurs van verpakkingen vrijwillig gesloten Overeenkomst inzake de afvalbeheersbijdrage verpakkingen algemeen verbindend te verklaren voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 (hierna: Overeenkomst).

(…)

Deelnemende partijen Producenten en importeurs

De producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen wordt gedragen door de producenten en importeurs van verpakkingen. Zij betalen jaarlijks een afvalbeheersbijdrage aan StAV ter bekostiging van de realisatie van de producentenverantwoordelijkheid. (….)

Stichting Afvalfonds Verpakkingen

De Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) geeft uitvoering aan de Raamovereenkomst en de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst Verpakkingen. Het StAV voldoet ten behoeve van de producenten en importeurs aan (de relevante bepalingen uit) het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton. In StAV zijn de producenten en importeurs die lid zijn van de onder 1 van dit besluit genoemde stichtingen vertegenwoordigende brancheorganisaties vertegenwoordigd. De materiaalorganisaties hebben ook plaats in het bestuur van StAV. StAV draagt de uitvoering van de Afvalbeheersstructuur (groten)deels op aan uitvoeringsorganisaties. Daartoe sluit StAV service level agreements met de monitoringsorganisatie (Stichting [A] ), [bedrijf 1] B.V. en Stichting [bedrijf 2] en keert het aan deze partijen vergoedingen uit. Daarnaast keert StAV vergoedingen uit aan gemeenten en het Kennisinstituut.

StAV stelt een rapportage op van de vergoedingen. StAV registreert producenten en importeurs en bepaalt de afvalbeheersbijdrage. StAV zorgt tevens voor de inning van de afvalbeheersbijdrage.

Stichting [A]

Stichting [A] zorgt in opdracht van StAV voor de monitoring van de materiaalstromen. Stichting [A] verzorgt daartoe de monitoring en correcte uitvoering van de protocollen. Stichting [A] maakt in opdracht van StAV afspraken met gemeenten en andere inzamelaars door middel van ‘deelnemersovereenkomsten’. Stichting [A] werkt op basis van een service level agreement met StAV en krijgt een vergoeding voor de organisatiekosten. Het bestuur van Stichting [A] bestaat uit vertegenwoordigers van producenten en importeurs en materiaal organisaties.

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de rentebeschikkingen over de jaren 2015 tot en met 2018 terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1.

Handelt belanghebbende bij de nakoming van de Raamovereenkomst in haar hoedanigheid van ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB?

3.1.2.

Zo ja, handelt zij in zoverre ‘als overheid’?

3.1.3.

Zo nee, valt de prestatie van belanghebbende onder de reikwijdte van de verleggingsregeling?

3.1.4.

Zo nee, zijn de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat als het gelijk aan de inspecteur is, de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en de belastingrente terecht en conform de wettelijke bepalingen is berekend.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing