Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2779, 23/770
Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2779, 23/770
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2024
- Datum publicatie
- 9 oktober 2024
- Zaaknummer
- 23/770
- Relevante informatie
- Art. 8:74 Awb
Inhoudsindicatie
Recht op vergoeding griffierecht rechtbank bij ongegrond beroep en toekenning IMSV; overgangsrecht (op grond van ECLI:NL:HR:2024:567) van toepassing; hoger beroep gegrond.
Uitspraak
kenmerk 23/770
1 augustus 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende
(gemachtigde: G. Gieben),
tegen de uitspraak van 4 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3000 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar drie WOZ-beschikkingen voor het jaar 2021 op naam van belanghebbende verminderd en een kostenvergoeding toegekend. Op het door belanghebbende ingestelde beroep (gericht tegen de hoogte van de kostenvergoeding) heeft de rechtbank in haar uitspraak als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
de rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) tot vergoeding van immateriële schade van eiseres (Hof: belanghebbende) tot een bedrag van € 500;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837.”
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend.
Partijen hebben het Hof geïnformeerd dat zij een onderzoek ter zitting niet nodig achten. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het griffierecht niet diende te worden vergoed. Met betrekking tot de hogerberoepsgrond sluit het Hof zich aan bij hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 en 7.1.2. Aangezien het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in rechtsoverweging 7.1.2 van dit arrest, en deze overschrijding van de redelijke termijn geheel is toe te rekenen aan de heffingsambtenaar, zal de heffingsambtenaar worden opgedragen het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Het hoger beroep is gegrond.
3 Kosten
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep. Voor de vaststelling van deze kosten (van beroepsmatig verleende rechtsbijstand) acht het Hof wegingsfactor 0,25 passend, nu in hoger beroep slechts wordt gecorrigeerd – op grond van het door de Hoge Raad gecreëerde overgangsrecht (zie het in 2.1 genoemde arrest) – dat het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende diende te worden vergoed. Het Hof stelt de te vergoeden kosten voor de hogerberoepsfase vast op € 218,75 (1 punt (indienen hogerberoepschrift) x € 875 (waarde per punt) x € 0,25 (wegingsfactor)).
Het Hof vindt aanleiding te bepalen dat het voor het instellen van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 548 door de griffier aan belanghebbende wordt terugbetaald.