Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:284, 23/474
Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:284, 23/474
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 januari 2024
- Datum publicatie
- 13 maart 2024
- Zaaknummer
- 23/474
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw, Art. 234 Gemw, Art. 8 EVRM
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Uitspraak
kenmerk 23/474
23 januari 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 15 mei 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/4400 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 23 augustus 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Het door belanghebbende hiertegen ingestelde bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 15 mei 2023 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 20 juli 2023, 27 augustus 2023, 26 september 2023, 18 oktober 2023 en 15 november 2023
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2023; het onderzoek is aan het slot van deze zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende bij op 15 december 2023 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van de raadsheren mrs. H.E. Kostense, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen. Het wrakingsverzoek is vervolgens in behandeling genomen door de wrakingskamer. Het wrakingsverzoek van belanghebbende is bij beslissing van de wrakingskamer van 19 januari 2024, nr. 200.335.722/01, ongegrond verklaard.
2 Feiten
De auto van belanghebbende stond op 18 augustus 2022 om 14.33 uur stil ter hoogte van de [A-straat] te [plaats] op een fiscale parkeerplaats (een parkeerplaats die ingevolge de Verordening Parkeerbelasting 2022 van de gemeente [plaats] is aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren) zonder dat de voor het parkeren op die plaats en dat tijdstip verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Tijdens een controle uitgevoerd met behulp van een scanauto is geconstateerd dat voor het parkeren van de auto op het hiervoor vermelde tijdstip geen parkeerbelasting is betaald. Aan belanghebbende is vervolgens de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.
In het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag heeft belanghebbende als reden voor zijn bezwaar aangevoerd: “Laden en lossen / Kort parkeren”. Belanghebbende heeft zijn bezwaar als volgt toegelicht:
“Mijn dochter van 8 was bij familie in de [A-straat] . Er is achteraf telefonisch afgesproken dat mijn dochter die nacht mocht logeren bij de familie. Op het desbetreffende tijdstip heb ik een tas met kleding en toiletartikelen afgegeven aan mijn dochter.”
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard, met als motivering dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen ontstaat zodra de auto wordt geparkeerd, dat dit ook het geval is bij parkeren voor korte duur en dat de uitzonderingen van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel onmiddellijk laden en lossen van grote of zware goederen zich hier niet voordoen.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.