Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2980, 23/798
Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2980, 23/798
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2024
- Datum publicatie
- 30 oktober 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/798
- Relevante informatie
- Art. 22 WOZ, Art. 8:75 Awb
Inhoudsindicatie
Toekenning proceskostenvergoeding en vergoeding griffierecht
Uitspraak
kenmerk 23/798
15 oktober 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , belanghebbenden,
(gemachtigde: [Persoon] )
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats], de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 21 juli 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/174 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de woning aan het adres [straat] te [Plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2022 naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 531.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 bekendgemaakt.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
1 december 2022, ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben bij brief van 5 januari 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 21 juli 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbenden worden in de uitspraak van de rechtbank tezamen aangeduid als ‘eiseres’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar
- stelt de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 vast op € 491.000,-;
- bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres in bezwaar tot een bedrag van €720,26;”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbenden ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 1 september 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de gemachtigde de gelegenheid te geven een verklaring van erfrecht over te leggen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 11 september 2024 heeft het Hof van belanghebbenden een verklaring van erfrecht ontvangen. Een afschrift daarvan is aan de heffingsambtenaar gezonden. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Gedurende de bezwaarprocedure heeft de heffingsambtenaar driemaal verzocht om toezending van foto’s van de woning, ter onderbouwing van de door belanghebbenden gestelde mindere staat van onderhoud. Belanghebbenden hebben op deze verzoeken niet gereageerd.
Bij het beroepschrift in eerste aanleg hebben belanghebbenden alsnog de gevraagde foto’s gevoegd, om de door hen gestelde mindere staat van onderhoud van de woning te onderbouwen.
Op basis van de verstrekte foto’s heeft de heffingsambtenaar vastgesteld dat de staat van onderhoud inderdaad minder goed is dan waar hij bij de vaststelling van de waarde vanuit is gegaan en heeft daaraan de conclusie verbonden dat de WOZ-waarde van de woning dient te worden verlaagd naar € 491.000. Belanghebbenden hebben daarmee ingestemd. Tevens zijn partijen het eens geworden over een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 720,26, die de heffingsambtenaar aan belanghebbenden zal betalen.
3 Geschil in principaal en incidenteel hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank belanghebbenden terecht een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase heeft onthouden. In incidenteel hoger beroep is in geschil of alsnog een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase dient te worden toegekend aan de heffingsambtenaar. Daarnaast betoogt de heffingsambtenaar in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen om het betaalde griffierecht aan belanghebbenden te vergoeden.