Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3254, 23/1238
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3254, 23/1238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2024
- Datum publicatie
- 27 november 2024
- Zaaknummer
- 23/1238
- Relevante informatie
- Art. 14 EVRM, Art. 5.22 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB; box 3; rendementsgrondslag; cryptovaluta
Uitspraak
kenmerk 23/1238
5 november 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 14 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/333 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 39.123, waarin begrepen een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 39.066.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is aangemerkt als massaal bezwaar. Bij collectieve uitspraak van de staatssecretaris van Financiën is dit bezwaar gegrond verklaard. Het bezwaar is daarnaast door de inspecteur in behandeling genomen als individueel bezwaar op het aspect van de individuele en buitensporige last. Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
14 september 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, en
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 57 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van
€ 30.902;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 20 maart 2024 en 8 oktober 2024 een nader stuk en op 22 oktober 2024 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Belanghebbende werd daarbij vertegenwoordigd door haar echtgenoot (gemachtigde [gemachtigde] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] is gehuwd met [gemachtigde] (partner). Eiseres en haar partner zijn eigenaar van de eigen woning gelegen aan de [A-straat 1] te [Z] . De WOZ waarde bedraagt € 665.000. Er is geen eigenwoningschuld. Eiseres heeft in 2019 geen inkomen genoten. De partner van eiseres heeft loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ontvangen van € 240.451, waarop € 114.784 loonheffing is ingehouden. Daarnaast heeft de partner ook (belastbare) winst uit onderneming genoten van € 2.303.
2. Eiseres heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 57 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 39.066. Eiseres is mede- eigenaar van de eigen woning gelegen aan de [A-straat 1] te [Z] . De WOZ-waarde bedraagt € 665.000. Er is geen eigenwoningschuld. Het box 1 inkomen is als volgt berekend:
- Eigenwoningforfait € 1.728
- Aftrek in verband met geen of geringe eigenwoningschuld € 1.671 -/-
- Box 1 inkomen € 57
Het totale box 3 inkomen van eiseres en haar partner is op peildatum 1 januari 2019 bepaald met als grondslag de volgende bezittingen:
- Bank- en spaartegoeden Nederland € 584.650
- Bank- en spaartegoeden buitenland € 47.396
- Aandelen en obligaties € 721.770
- Vorderingen en uitgeleend geld € 79.540
- Overige bezittingen € 132.844
Daarmee bedraagt de rendementsgrondslag in de aangifte € 1.566.200. Verder zijn er geen schulden. Rekening houdend met het heffingsvrije vermogen van € 60.720 bedraagt de grondslag voor de berekening van het box 3 inkomen € 1.505.480. Het aandeel van eiseres in de grondslag sparen en beleggen is € 919.730. Het hierover berekende forfaitair rendement bedraagt € 39.066 voor eiseres. De verschuldigde inkomstenbelasting € 11.719 (30% van € 39.066).
3. Met dagtekening 6 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV 2019 conform de aangifte opgelegd.
4. Bij verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 27 juli 2022 is op basis van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022-176296 (Besluit rechtsherstel box 3) het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eiseres over de grondslag van € 1.505.480 nader vastgesteld op € 30.902, en is de hierover verschuldigde belasting vastgesteld op € 9.270. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van de partner van eiseres is eveneens op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 verminderd en nader vastgesteld op € 19.681, en, na een aftrek buitenlandse bronbelasting van € 2.243, is de hierover verschuldigde belasting vastgesteld op € 3.661. Na de verminderingen bedraagt de totale box 3-heffing voor eiseres en haar partner dan ook € 12.931 (€ 9.270 + € 3.661).”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt hier het volgende aan toe.
In hoger beroep heeft belanghebbende toegelicht dat de in onderdeel 2 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen “Overige bezitting € 132.844” voor een bedrag van € 71.564 “alternatieve munten (altcoins)” (hierna: cryptovaluta) betreft. Daarnaast heeft belanghebbende het onderstaande overzicht ingebracht van in 2019 ontvangen inkomsten over haar bezittingen:
“Buitenlands dividend € 17.803
Binnenlands dividend - 288
Rente buitenland - 4.000
Bankrente - 96
Rente vordering (schoon)moeder - 3.600
Inkomsten 2019 totaal € 25.787 ”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag, na vermindering daarvan, te hoog is vastgesteld. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.