Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3300, 21/1663

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3300, 21/1663

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 november 2024
Datum publicatie
11 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3300
Formele relaties
Zaaknummer
21/1663
Relevante informatie
Art. 4 WBRV, Art. 9, lid 1, WBRV, Art. 10 WBRV, Art. 17 WBRV, Art. 16 WBRV, Art. 8:29 Awb

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting; art. 4, lid 1, onderdeel a, WRB; verkrijging van aandelen in onroerend-goedlichaam? Zuivere splitsing van de verkrijger in twee vennootschappen, die nadien via een juridische fusie zijn verdwenen in [X] B.V. (belanghebbende) en [Y] B.V. De naheffingsaanslag is opgelegd aan (op naam gesteld van) belanghebbende. Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag omdat belanghebbende niet de belastingplichtige verkrijger is.

Uitspraak

kenmerk 21/1663

28 november 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mrs. B.J.G.L. Jaeger en P.H.J. Körver)

alsmede

op het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 31 augustus 2021 in de zaak met kenmerk HAA 16/3173 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 734.554 ter zake van de verkrijging op 30 december 2010 opgelegd. Daarbij is € 116.396 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en heffingsrentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot op een bedrag van € 652.606;

-

vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 625;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.5.

Het Hof heeft op 2 april 2024 zitting gehouden (hierna: de regiezitting) en heeft aan het einde van de behandeling ter zitting het onderzoek geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt dat op 4 april 2024 aan partijen is gezonden.

1.6.

De inspecteur heeft tijdens de regiezitting een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 5 september 2024 het verzoek tot beperkte kennisneming toegewezen. Belanghebbende heeft het Hof geen toestemming verleend kennis te nemen van haar niet ter beschikking staande delen van de gedingstukken.

1.7.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 november 2024. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerken 21/1664 en 21/1665. De heer [H] , taxateur van de Belastingdienst, is op de zitting bij het Hof als getuige gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De vennootschappelijke structuur

2.1.

Tot 30 december 2010 werden de aandelen in [A] B.V. (hierna: de vennootschap) gehouden door wijlen [I] (hierna: vader) (50%), [J] (hierna: moeder) (45%), hun dochter (1,67%) en hun twee zoons ( [K] 1,67% en [L] 1,67%).

2.2.

Tot de bezittingen van de vennootschap behoren op genoemde datum ongeveer 20 in Amsterdam en Haarlem gelegen onroerende zaken. Ook houdt de vennootschap alle aandelen in [B] B.V., waartoe één onroerende zaak in Amsterdam behoort. De vennootschap drijft geen materiële onderneming. De panden zijn op 30 december 2010 geheel of hoofdzakelijk dienstbaar aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.

2.3.

Op 30 december 2010 koopt [C] Beheer B.V. (hierna: de verkrijger) 98,33% van de aandelen in de vennootschap voor een koopsom van € 11.210.000.

2.4.

Op 30 mei 2012 is de vennootschap zuiver gesplitst in [D] B.V. en [E] B.V. De onroerende zaken van de vennootschap zijn (niet gelijkelijk) verdeeld over deze twee nieuwe vennootschappen.

2.5.

Op 31 mei 2012 is [C] Beheer B.V. zuiver gesplitst in [F] Beheer B.V. en [G] Beheer B.V. De zoons hebben op enig moment ieder een B.V. opgericht, namelijk [Y] B.V. en [X] B.V.

2.6.

Op 22 oktober 2013 verdwijnen [F] Beheer B.V. en [G] Beheer B.V. via een juridische fusie in [Y] B.V. en [X] B.V.

De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting

2.7.

Op basis van een door [M] (hierna: [M] ) op 11 december 2008 met het oog op gebruikmaking van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (hierna: BOF) opgestelde taxatie in de vorm van een “overzichtslijst onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat”, was de totale waarde van de onroerende zaken € 12.737.500. Het verzoek van de ouders om toepassing van de BOF werd op 20 september 2010 door de Belastingdienst afgewezen met als reden dat de vennootschap geen materiele onderneming dreef. De ouders hebben daarna besloten om de aandelen in de vennootschap aan hun zoons te verkopen.

2.8.

In een rapport van 17 december 2010 van [N] AA (accountant) van [O] is de waarde van de aandelen in de vennootschap per medio december 2010 vastgesteld
op € 11.408.301. In het rapport staat dat het uitsluitend zal worden gebruikt voor een onderlinge overdracht van aandelen binnen de familie van de aandeelhouders en dat het uitsluitend voor dat doel is bestemd. Er is volgens het rapport voor het bepalen van de waarde van de onroerende zaken per medio december 2010 gebruik gemaakt van de door [M] opgestelde overzichtslijst onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat en mondeling verstrekte aanvullende toelichtingen. Verder heeft de accountant de onroerende zaak in de deelneming [B] B.V. voor de boekwaarde ultimo 2009 opgenomen, omdat deze door [M] niet getaxeerd was en merkt de accountant op dat een pand voor een relatief lage waarde was getaxeerd omdat dit pand, sinds het was aangekocht, voor een lage huurprijs aan een van de zonen werd verhuurd.

2.9.

Uitgaande van een totale waarde van de aandelen in de vennootschap van (afgerond)
€ 11.408.000, is op 30 december 2010 98,33% van die aandelen aan [C] Beheer B.V. overgedragen voor een koopsom van € 11.210.000. Van de aandelenoverdracht is geen aangifte overdrachtsbelasting gedaan, omdat – uitgaande van de onder 2.8 en 2.9 vermelde waarden –niet voldaan werd aan de zogenoemde bezitseis voor de overdrachtsbelasting en de aandelen in de vennootschap daarom niet als fictieve onroerende zaak kwalificeerden.

2.10.

Op 29 maart 2011 is op verzoek van [P] bank de taxatie door [M] geactualiseerd met aangepaste huuropbrengsten en is vanwege de aanschaf van het extra object ook de eerder niet getaxeerde onroerende zaak erbij opgenomen. Per 29 maart 2011 bedraagt de waarde van de onroerende zaken volgens deze taxatie € 14.647.000.

2.11.

Op 12 en 13 november 2015 heeft [Q] RT RMT , taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, de onroerende zaken per 30 december 2010 getaxeerd op € 24.901.000. Bij deze waarde is wel voldaan aan de bezitseis voor de overdrachtsbelasting en kwalificeren de aandelen in de vennootschap als een fictieve onroerende zaak.

2.12.

Op 24 december 2015 zijn twee naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd aan [Y] B.V. en [X] B.V. (belanghebbende). Zij zijn de rechtsopvolgers van [F] Beheer B.V. en [G] Beheer B.V. en deze laatstgenoemde twee vennootschappen zijn de rechtsopvolgers van de oorspronkelijke verkrijger [C] Beheer B.V. De belastingdienst heeft aan [Y] B.V. en [X] B.V. (belanghebbende) ieder afzonderlijk een naheffingsaanslag voor een verkrijgingswaarde van € 12.242.576 (dat is de helft van 98,33% van € 24.901.000) opgelegd. De naheffingsaanslagen bedragen dus elk € 734.554
(6% overdrachtsbelasting van € 12.242.576).

2.13.

Daarna zijn zowel de zoons als de Belastingdienst met nieuwe taxaties, nuanceringen op bestaande taxaties en aanvullende waardegegevens gekomen. Belanghebbenden hebben onder meer een taxatierapport van 5 juli 2017 van taxateurs [R] RT RM en [S] MRICS RT RM ingebracht. De Belastingdienst heeft gebruik gemaakt van nadere toelichtingen van taxateur [H] RT werkzaam bij de Belastingdienst/kantoor Amsterdam.

2.14.

De rechtbank heeft besloten een deskundige in te schakelen om de waarde van de onroerende zaken per 30 december 2010 te bepalen. Via de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB), heeft taxateur [T] van [V] een taxatierapport opgesteld waarin die waarde op € 22.123.000 is bepaald. Over de taxatie van [T] is komen vast te staan dat dit geen volledige taxatie was volgens de NRVT-standaarden, maar een beperkte taxatie.

2.15.

De rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van de taxatie van [T] de waarde in het economische verkeer van de overgedragen onroerende zaken € 22.123.000 bedraagt en dat met de aandelen in de vennootschap een fictieve onroerende zaak is verkregen. De naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting zijn overeenkomstig deze waarde verminderd tot bedragen van € 652.606 (dat is 6% van de helft van 98,33% van € 22.123.000).

2.16.

De zoons hebben klachten ingediend over (de taxaties van) [H] en [T] bij de Stichting Tuchtrechtspraak NRVT. Op 14 november 2022 heeft het tuchtcollege in hoger beroep de klacht tegen [H] gegrond verklaard. De klacht tegen [T] is nog aanhangig.

2.17.

Partijen hebben in hoger beroep afstand gedaan van de taxatie van [T] . Partijen en het Hof zullen deze taxatie niet gebruiken. De taxatie behoort niet tot de gedingstukken.

3 Geschil in het principaal en het incidenteel hoger beroep

3.1.

In het principaal hoger beroep stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en de beschikking heffingsrente vernietigd dienen te worden. Belanghebbende voert daartoe aan dat de naheffingsaanslag aan de verkeerde rechtspersoon is opgelegd en dat geen sprake is van een fictieve onroerende zaak omdat niet voldaan wordt aan de bezitseis.

3.2.

In het verweer en in het incidenteel hoger beroep stelt de inspecteur dat de naheffingsaanslag aan de juiste rechtspersoon is opgelegd, dat het drempelbedrag voor de kwalificatie van de aandelen als fictieve onroerende zaak is overschreden en dat daarom terecht is nageheven. De naheffingsaanslagen hadden echter volgens het nader standpunt van de inspecteur in hoger beroep niet naar de helft van de waarde, maar naar evenredigheid van de verkregen onroerende zaken aan de rechtsopvolgers moeten worden opgelegd. Dit aangezien de onroerende zaken bij de verdeling tussen [D] B.V. en [E] B.V. niet naar gelijke waarde zijn verdeeld (zie 2.4).

Dit leidt de inspecteur tot de volgende conclusie:

-

[Y] B.V. heeft via [F] Beheer B.V. de vennootschap [D] B.V. verkregen. Dit correspondeert met een waarde van de onroerende zaken van € 13.788.815 (98,33% van € 14.023.000). De naheffingsaanslag is opgelegd voor een verkregen waarde van € 12.242.576 is daarom niet te hoog vastgesteld.

-

[X] B.V. (belanghebbende) heeft via [G] Beheer B.V. de vennootschap [E] B.V. (met deelneming) verkregen. Dit correspondeert met een waarde van de onroerende zaken van € 10.696.337 verkregen (98,33% van € 10.878.000). De naheffingsaanslag is opgelegd voor een verkregen waarde van € 12.242.576 is daarom te hoog vastgesteld en dient verminderd te worden naar € 641.780 (6% van € 10.696.337). Dat is ook lager dan de rechtbank heeft vastgesteld (€ 652.606). In zoverre is het door [X] B.V. (belanghebbende) ingestelde hoger beroep in elk geval gegrond.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in het principale hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing