Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3363, 23/1263
Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3363, 23/1263
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2024
- Datum publicatie
- 18 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/1263
- Relevante informatie
- Art. 40 WOZ, Art. 17 WOZ, Art. 30a WOZ
Inhoudsindicatie
Matiging vergoeding immateriële schade
Uitspraak
kenmerk 23/1263
8 oktober 2024
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Persoon] )
alsmede het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] , de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 20 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/2549 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [Straat] in [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 362.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen 2021 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het hiertegen gemaakte bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 september 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’):
“- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 857,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van deze uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 142,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van deze uitspraak van de rechtbank, en
- veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende, ieder tot een bedrag van € 209,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van deze uitspraak van de rechtbank.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een tussenwoning en is gebouwd in 1998. De inhoud van de woning is 372 m³ en de oppervlakte van het perceel is 143 m². De woning is voorzien van een berging en een dakkapel.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar de volgende aan toe.
Tot de gedingstukken behoort een door de heffingsambtenaar ingebrachte matrix. Hierin staat onder andere het volgende vermeld:
Ook behoort tot de gedingstukken een grondstaffel in de vorm van een grafiek zoals hieronder afgebeeld:
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 Wet WOZ heeft gehandeld. Tevens is in geschil of de rechtbank terecht heeft nagelaten de heffingsambtenaar op te dragen het door belanghebbende voor het instellen van beroep betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
In incidenteel hoger beroep is de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade in geschil.
De klachten over de door de rechtbank gehanteerde wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding heeft belanghebbende ingetrokken.