Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:422, 22/2404
Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:422, 22/2404
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 februari 2024
- Datum publicatie
- 27 maart 2024
- Zaaknummer
- 22/2404
- Relevante informatie
- Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 38 Uitv reg IB 2001
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2016. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd en welk bedrag aan zorgkosten in aftrek gebracht mag worden.
Uitspraak
kenmerk 22/2402
13 februari 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. Chanhih)
tegen de uitspraak van 27 september 2022 in de zaak met kenmerken HAA 21/2617 en HAA 21/2618 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 9 september 2020 een verzoek ingediend om ambtshalve vermindering van de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de bij die navorderingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking, gedagtekend 4 februari 2021, gedeeltelijk afgewezen.
Bij brief van 19 februari 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde beschikking.
De inspecteur heeft bij beschikking van 8 mei 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.233. Tevens is de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 17.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en de inspecteur hebben ingestemd met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser heeft in de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 de volgende bedragen als specifieke zorgkosten opgenomen:
a. een bedrag van € 620 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor zichzelf en zijn echtgenote;
b. een bedrag van € 100 voor dieetkosten; en
c. een bedrag van € 294 (2015) respectievelijk een bedrag van € 175 (2016) voor uitgaven voor genees- en heelkundige hulp.
De definitieve aanslag IB PVV 2015 is vastgesteld met dagtekening 28 mei 2016 en is conform de aangifte. De definitieve aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld met dagtekening 3 juni 2017 en is conform de aangifte.
2. Naar aanleiding van een onderzoek naar het aangiftegedrag van degene die de aangiften van eiser over één of meerdere van de jaren 2014 tot en met 2017 heeft ingediend, heeft verweerder besloten de aangifte van eiser nogmaals te beoordelen.
3. Verweerder heeft in 2019 meerdere malen aan eiser verzocht om bewijsstukken voor de specifieke zorgkosten in de jaren 2015 en 2016 te overleggen. Eiser heeft geen stukken overlegd.
4. Bij brieven van 24 oktober 2019 heeft verweerder eiser bericht van plan te zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 op te leggen omdat ten onrechte aftrek voor specifieke zorgkosten is geclaimd. Met dagtekening 30 november 2019 heeft verweerder de navorderingsaanslagen opgelegd.
5. Eiser heeft bezwaarschriften met dagtekening 4 december 2019 ingediend tegen de navorderingsaanslagen. De bezwaarschriften zijn door verweerder ontvangen op 22 januari 2020. Bij brieven van 19 mei 2020 heeft verweerder de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard in verband met de overschrijding van de bezwaartermijn. Verder geeft verweerder in deze brieven aan de bezwaarschriften als verzoeken om ambtshalve vermindering te behandelen en deze af te wijzen. De brieven bevatten rechtsmiddelverwijzingen waarin is opgenomen dat het mogelijk is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep en tegen de beschikking op het verzoek ambtshalve vermindering in bezwaar te gaan. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld.
6. Eiser heeft bij brief van 8 september 2020 bij verweerder een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot ambtshalve vermindering voor (onder meer) de jaren 2015 en 2016. Verweerder heeft vervolgens verschillende malen om nadere informatie verzocht, waarop eiser heeft gereageerd. Verweerder is bij verminderingsbeschikkingen van 4 februari 2021 gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het verzoekschrift van eiser door de aftrek extra uitgaven kleding en beddengoed voor beide jaren te accepteren tot bedragen van € 310 voor eiser alleen.
7. Bij brief met dagtekening 19 februari 2021 heeft eiser opnieuw een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot ambtshalve vermindering voor de jaren 2015 en 2016. Tot de bijlagen behoren dieetverklaringen voor de jaren 2015 en 2016. Bij brief van 21 april 2021 heeft verweerder eiser bericht dat hij de dieetkosten tot een bedrag van € 200 zal accepteren, en dat hij de aftrek extra uitgaven kleding en beddengoed voor de echtgenote van eiser niet zal accepteren. Bij verminderingsbeschikkingen voor de jaren 2015 en 2016 met dagtekening 8 mei 2021 heeft verweerder in lijn hiermee beslist.
8. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.”
Het Hof gaat eveneens uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 terecht is opgelegd en of de uitspraak op bezwaar van 8 mei 2021 aan de wettelijke vereisten voldoet. Tevens is in geschil welk bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek mag worden gebracht voor het jaar 2016.