Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:101, 24/164
Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:101, 24/164
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 januari 2025
- Datum publicatie
- 26 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:12584, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 24/164
- Relevante informatie
- Art. 4.16 Wet IB 2001, Art. 2.6 Wet IB 2001, Art. 7.5 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB 2001 naar het oordeel van het Hof niet van toepassing bij emigratie partieel buitenlands belastingplichtige met een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap. Conserverende aanslag ten onrechte opgelegd.
Uitspraak
kenmerk 24/164
7 januari 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 30 november 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3924 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende]
, wonende te [woonplaats] (Frankrijk), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.W. Sluman)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.628.285.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de conserverende aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft op het door belanghebbende ingestelde beroep als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de conserverende aanslag;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.722,50;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
De inspecteur heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen heeft het onderzoek ter zitting geen doorgang gevonden.
2 Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende, door de rechtbank vastgestelde, feiten:
“Feiten
1. Eiseres heeft de Franse nationaliteit. Op 1 januari 2008 is zij vanuit Frankrijk naar Nederland verhuisd. Op 31 december 2017 is eiseres weer geëmigreerd naar Frankrijk.
2. Eiseres maakte tot en met 31 december 2017 gebruik van de zogeheten 30%-regeling (artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 [het Hof leest: artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2017]). Voorts heeft eiseres gedurende haar verblijf in Nederland zonder onderbreking gebruikgemaakt van de keuzemogelijkheid van artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voor de toepassing van de regeling van de partieel buitenlandse belastingplicht (artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001; hierna: UBIB).
3. Eiseres bezat vanaf 4 februari 2015 een aanmerkelijk belang in de in Nederland gevestigde vennootschap [A] B.V. (hierna: het aanmerkelijk belang).
4. De verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang bedroeg € 2.609. De waarde in het economisch verkeer van het aanmerkelijk belang bedroeg op het moment van emigratie naar Frankrijk op 31 december 2017 € 4.630.894.
5. Eiseres heeft in haar emigratie-aangifte IB/PVV 2017 de positie ingenomen dat artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB 2001 niet kan worden toegepast vanwege haar keuze voor de toepassing van de partiële buitenlandse belastingplicht voor box 2 en box 3.
6. Verweerder heeft met dagtekening 18 september 2021 een conserverende aanslag opgelegd berekend naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.628.285.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de conserverende aanslag terecht is opgelegd op de grond dat de emigratie van belanghebbende leidt tot een fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, Wet IB 2001.