Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:318, 23/425
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:318, 23/425
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2025
- Datum publicatie
- 2 april 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:2965, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/425
- Relevante informatie
- Art. 6:10 Awb, Art. 7:1 Awb, Art. 13 Wet Vpb 1969, Art. 11 AWR, Art. 8 Iw 1990
Inhoudsindicatie
Anders dan de rechtbank, komt het Hof tot het oordeel dat namens een niet-bestaande rechtspersoon bezwaar is ingesteld. De voormalig gemachtigde was niet bevoegd tot het het indienen van een bezwaarschrift. Het Hof verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Uitspraak
kenmerk 23/425
21 januari 2025
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
alsmede
op het incidenteel hoger beroep ingesteld namens
[X] B.V. stellende te zijn de voormalig vereffenaar van [Y U.A.] , belanghebbende,
(gemachtigde(n): prof. dr. S.C.W. Douma en dr. mr. M.J. van Hulten),
tegen de uitspraak van 23 maart 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/4509 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 30 november 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 9.887.248 (hierna ook: de aanslag). Daarbij is aan belanghebbende bij beschikking van dezelfde datum € 498.379 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een verliesvaststellingsbeschikking gegeven van nihil.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 11 juli 2021 de aanslag – na verrekening van verliezen uit eerdere jaren – vastgesteld op een belastbaar bedrag van € 10.663.473. Tevens is Japanse bronbelasting verrekend voor een bedrag van € 1.081.083 en is de beschikking belastingrente verminderd tot € 318.806.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’ en is [Y U.A.] in de uitspraak van de rechtbank, behoudens in het dictum, aangeduid als ‘eiseres’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing over de vergoeding van de kosten van het bezwaar en voor zover daarbij de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2016 van nihil is gehandhaafd;
- -
-
vernietigt de aanslag en de daarbij behorende beschikking belastingrente;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden aan belanghebbende.”
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 3 mei 2023. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2023. De inspecteur heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De inspecteur heeft een nader stuk ingediend, ontvangen door het Hof op 1 februari 2024.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Vervolgens is het onderzoek heropend en heeft het Hof schriftelijk vragen gesteld aan belanghebbende bij brief van 11 maart 2024. Belanghebbende heeft daarop geantwoord bij brief van 25 april 2024. Van de daartoe gegeven gelegenheid tot het geven van een reactie, heeft de inspecteur gebruik gemaakt bij brief van 31 mei 2024. Vervolgens heeft belanghebbende daarop gereageerd bij brief van 4 juli 2024.
Voorts heeft het Hof in zijn brief van 11 juli 2024 wederom vragen gesteld aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop geantwoord bij brief van 14 augustus 2024.
Op 28 november respectievelijk 10 december 2024 is van de inspecteur respectievelijk van belanghebbende een nader stuk ontvangen.
Bij brieven van respectievelijk 5 en 6 december 2024 heeft het Hof partijen ingelicht dat het tijdstip van aanvang van de (op verzoek van partijen) te houden tweede zitting respectievelijk de samenstelling van de kamer die het hoger beroep zal behandelen, is gewijzigd.
Daarna heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 11 december 2024.
Van het verhandelde op de eerste en tweede zitting zijn processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de eerste zitting is aan partijen toegezonden op 7 maart 2024. Het proces-verbaal van de tweede zitting is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is op [datum] naar Nederlands recht opgericht door haar leden [naam 1] L.L.C. en [naam 2] L.L.C., beide opgericht naar het recht van de staat Delaware (Verenigde Staten) en gevestigd in New York.
2. Eiseres hield sinds haar oprichting alle aandelen in [A1 B.V.] en [A2 B.V.] . Ze vormde met haar beide dochtervennootschappen een fiscale eenheid voor de vpb.
3. Via haar dochtervennootschap [A1 B.V.] verkreeg eiseres in 2016 een belang van 42% in [B] TMK ( [B] TMK), een naar Japans recht opgerichte en in Japan gevestigde vennootschap.
4. Eiseres heeft in 2016 een bruto bedrag aan dividend ontvangen van [B] TMK van USD 12.116.371. Hierop is een bedrag van USD 1.196.651 aan Japanse dividendbelasting ingehouden (netto dividend bedraagt USD 10.919.720). [B] TMK heeft de bruto dividenduitkering ten laste van haar fiscale resultaat gebracht.
5. De aangiften vpb van eiseres werden gedaan in functionele valuta. Op 2 juni 2017 heeft [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) op naam van eiseres de aangifte vpb voor het jaar 2016 ingediend. Daarin is onder meer het door eiseres van [B] TMK ontvangen netto dividend van USD 10.919.720 als vrijgesteld voordeel uit deelnemingen opgenomen. De in de aangifte opgenomen belastbare winst en het belastbare bedrag bedraagt USD -/- 36.431.
6. Op 5 september 2017 is in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat eiseres per 30 augustus 2017 is ontbonden. In het uittreksel van het Handelsregister is voorts opgenomen: “Op 16-11-2017 is de registratie beëindigd in verband met einde liquidatie met ingang van 16-11-2017”.
7. Blijkens het Handelsregister trad [X] [het Hof verstaat: [X] B.V.] op als vereffenaar en is zij bewaarder van de boeken en bescheiden. Haar adres is aan de [adres] te Amsterdam.
8. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangifte vpb 2016 vragen gesteld en heeft na beantwoording daarvan door eiseres, bij brief van 12 november 2019 te kennen gegeven dat bij de aanslagoplegging vpb 2016 zal worden afgeweken van de ingediende aangifte. Bij aanslagoplegging is onder meer het bedrag van USD 10.919.720 dat in de aangifte is opgenomen als vrijgesteld voordeel uit deelnemingen, toegevoegd aan de belastbare winst op grond van artikel 13, lid 17, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).
9. Verweerder heeft met dagtekening 30 november 2019 het aanslagbiljet vpb 2016 op naam van eiseres opgemaakt. Het aanslagbiljet is verzonden naar het adres [adres] in Amsterdam. Daartegen is bezwaar ingesteld door [bedrijf 1] bij brief van 20 december 2019. Het bezwaarschrift vermeldt: “namens in hoofde genoemde cliënt [eiseres] maken wij bezwaar (…)”.
10. De gemachtigde heeft bij brief van 23 augustus 2021 namens en als gemachtigde van eiseres alsmede haar vereffenaar [X] op naam van eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
11. De gemachtigde heeft een verklaring (“Confirmation”) van de bestuurders van [X] van 6 april 2022 overgelegd, waarin de bestuurders bekrachtigen dat [bedrijf 1] bevoegd was namens [X] in haar capaciteit van voormalig vereffenaar tegen de aanslag vpb 2016 bezwaar te maken “op naam van” eiseres.”
Aangezien de juistheid van de hiervoor vermelde feiten door partijen ter zitting van het Hof is bevestigd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan:
In het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is onder meer als verklaring van de inspecteur vermeld:
“Wij twijfelen er nu niet meer aan dat [Y U.A.] niet meer bestaat. In alle stukken staat dat de vennootschap is opgehouden te bestaan en dat is ook de stelling van de gemachtigde dus daar kunnen we nu wel vanuit gaan.”
Belanghebbende heeft een ‘engagement letter’ overgelegd voor het jaar 2016. Deze ‘engagement letter’ is niet gedateerd, bevat geen handtekening door of namens [bedrijf 1] en bevat evenmin parafen op de afzonderlijke pagina’s. Schuin over de tekst op de eerste pagina is het woord ‘Draft’ gedrukt. De tekst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[bedrijf 1]
(…)
…June 2017
Reference: (…)
Subject: Tax Compliance services to Dutch [X] entities for FY 2016
We are writing to you to set out the terms under which [bedrijf 1] (…) offers to render services (“the/our services”) in the field of (Dutch) taxation to the Dutch [X] entities listed in Appendix A (hereinafter referred to as “ [X] ” or “you”).
(…)
Filing tax return assistance
Upon request of [X] , we will prepare for each financial year a computation of profits in accordance with the prevailing (Dutch) tax laws. In addition, we will prepare tax returns and upon your request file objections on behalf of [X] to tax assessments (including provisional assessments or additional provisional assessments) which we feel are incorrect, provided that [bedrijf 1] receives the relevant assessments (or copies thereof) in time.”
(...)
Appendix A (3/3)
(...)
61 |
[Y U.A.] |
(…) |
JAP |
01-01-2016 |
31-12-2016 |
(…) |
(…)
83 |
[X] B.V. |
(…) |
NL |
01-01-2016 |
31-12-2016 |
(…) |
”
Een door belanghebbende overgelegde ‘engagement letter’ voor het jaar 2017, is gedateerd, bevat een ondertekening door of namens [bedrijf 1] alsmede parafen op de afzonderlijke pagina’s, en luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[bedrijf 1]
(…)
15 March 2018
Reference: (…)
Subject: Tax Compliance services to Dutch [X] entities for FY 2017
We are writing to you to set out the terms under which [bedrijf 1] (…) offers to render services (“the/our services”) in the field of (Dutch) taxation to the Dutch [X] entities listed in Appendix A (hereinafter referred to as “ [X] ” or “you”).
(…)
Filing tax return assistance
Upon request of [X] , we will prepare for each financial year a computation of profits in accordance with the prevailing (Dutch) tax laws. In addition, we will prepare tax returns and upon your request file objections on behalf of [X] to tax assessments (including provisional assessments or additional provisional assessments) which we feel are incorrect, provided that [bedrijf 1] receives the relevant assessments (or copies thereof) in time.”
(...)
Appendix A (4/4)
(...)
117 |
[Y U.A.] (liquidated 30-08-2017) |
(…) |
JAP |
01-01-2017 |
31-12-2017 |
(…) |
(…)
118 |
[X] B.V. |
(…) |
NL |
01-01-2017 |
31-12-2017 |
(…) |
”
Het bezwaarschrift gericht tegen de aanslag vpb 2016 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[bedrijf 1]
(…)
20 december 2019
Referentie: (…)
Betreft: [Y U.A.] – Pro forma bezwaar tegen de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2016, aanslagnummer (…), dagtekening 30 november 2019
Geachte heer/mevrouw,
Namens de in hoofde genoemde cliënt maken wij bezwaar tegen de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2016, aanslagnummer (…).
Reden van bezwaar
Het bezwaar is primair gericht op (…). Subsidiair is belanghebbende van mening dat de verschuldigde vennootschapsbelasting onjuist is berekend (…). Een nadere motivering van ons bezwaar zullen wij u separaat doen toekomen.
Uitstel van betaling
(…)
Met vriendelijke [g]roet
[bedrijf 1]
[handtekening]
(…)
Tax Partner
(…)”
De nadere motivering van het bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[bedrijf 1]
(…)
31 januari 2020
Referentie: (…)
Betreft: Nadere motivering bezwaar aangifte vennootschapsbelasting 2016 [Y U.A.] (RSIN: (…))
Geachte heer (…),
Middels deze brief verstrekken wij u de nadere motivering op ons bezwaarschrift van 20 december 2019 (…) betreffende de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2016 (…) opgelegd aan [Y U.A.] (“[Y U.A.]”) met dagtekening 30 november 2019.
Het geschil betreft (…)
Hoogachtend,
[bedrijf 1]
[handtekening] [handtekening]
(…) (…)
Tax Partner Senior Associate Tax
(…) (…)
Bijlagen:
(...)”
Tot de gedingstukken behoort een ondertekend stuk met als opschrift ‘CONFIRMATION’ en als dagtekening 6 april 2022, met de volgende inhoud:
“THE UNDERSIGNED:
[X] B.V., acting in its capacity of former liquidator (“vereffenaar”) of [Y U.A.] , a liquidated cooperation established under the laws of the Netherlands, herewith duly represented by its directors, hereinafter referred to as:
“Liquidator”;
CONSIDERING articles 3:69 and 3:79 of the Dutch Civil Code;
HEREWITH confirms (“bekrachtigt”) that:
[bedrijf 1] , a limited liability company established under the laws of the Netherlands, and/or its employees;
was authorized to file an objection on behalf of Liquidator in name of (“op naam van”) [Y U.A.] against the 2016 corporate income tax assessment issued to [Y U.A.] and to undertake anything further required in the context of that objection.
Signed (….) on (…)
[handtekening] [handtekening]
Name: (…) Name: (…)
Title: Director A Title: Director B”
3 Geschil in het principaal en het incidenteel hoger beroep
In geschil is of belanghebbende terecht ontvankelijk is verklaard in haar beroep. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is in geschil of het bezwaar tegen de aanslag ontvankelijk is. Indien dit laatste het geval is, is nog in geschil of de aanslag binnen de aanslagtermijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is in geschil of het dividend ontvangen van [B] TMK terecht van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling is uitgesloten ingevolge artikel 13, lid 17, Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Tevens is in geschil of de verliesvaststellingsbeschikking terecht op nihil is vastgesteld. Dit laatste is ook in geschil indien moet worden geoordeeld dat de aanslag niet binnen de aanslagtermijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Niet langer is in geschil dat het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van het verhandelde op beide zittingen opgemaakte processen-verbaal.