Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:376, 23/208

Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:376, 23/208

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 januari 2025
Datum publicatie
19 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:376
Formele relaties
Zaaknummer
23/208
Relevante informatie
Art. 2.6 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Een keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kan worden gemaakt en herzien zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat.

Uitspraak

kenmerk 23/208

14 januari 2025

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 24 januari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6429 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 12 mei 2020 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft op 12 april 2021 een herziene aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2019.

1.2.

De inspecteur heeft de herziene aangifte aangemerkt als verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting 2019. Het verzoek is afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres en haar echtgenoot woonden met hun kinderen geheel 2019 in Nederland en stonden ook in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een adres in Nederland.

2. Aan eiseres is een beschikking 30%-regeling afgegeven. In een brief van de Belastingdienst van 20 september 2017, gericht aan [BV 1] B.V., is daarover het volgende vermeld:

“Met deze brief maak ik u kenbaar dat de heer of mevrouw [X] . met BSN (…), in aanmerking komt voor de toepassing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers. (…)

De bewijsregel geldt voor de tewerkstelling door:

[BV 2] B.V.

Loonheffingsnummers: (…)

Van: 01-10-2017 tot en met: 30-11-2023

Deze beschikking is afgegeven op grond van de in het verzoek verstrekte gegevens, en is geldig onder voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving.”

3. Eiseres heeft op 11 maart 2020 voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan als binnenlands belastingplichtige.

4. Met dagtekening 12 mei 2020 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd, conform de ingediende aangifte, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.506 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.408.

5. Op 12 april 2021 heeft eiseres voor het jaar 2019 een herziene aangifte IB/PVV ingediend. Het daarin aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt nihil.

6. De ingediende herziene aangifte is door verweerder in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslag.

7. Het verzoek is door verweerder afgewezen op 29 april 2021. In de brief van verweerder is het volgende vermeld:

Box 3

Uit de mij ter beschikking gestelde gegevens blijkt dat uw bank- en spaartegoeden in 2019 €500.921 bedroegen. In uw nieuwe aangifte laat u hier een gedeelte van achterwege. Vanaf 1 februari 2019 viel u onder de 30%-regeling. Omdat u onder de 30%-regeling valt zou u zich kunnen beroepen op de partiële buitenlandse belastingplicht. Ik heb beoordeeld of u hier aanspraak op maakt.

Partiële buitenlandse belastingplicht

Ik ben van mening dat de aanslag juist is opgelegd. Ik ben het met uw stelling eens dat een belastingplichtige die onder de 30% regeling valt, op grond van art. 2.6 juncto hoofdstuk 7 Wet inkomstenbelasting vrijgesteld kan worden voor de heffing van het Box 3 vermogen, uitgezonderd in Nederland gelegen onroerende zaken, echter dient bij de beoordeling van de partiële belastingplicht ook art. 11 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 in ogenschouw genomen te worden.

Art. 11 lid 1 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 stelt dat partieel buitenlandse belastingplichtigen die van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 kunnen kiezen voor toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Een keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste voor de periode waarin de werknemer in dat kalenderjaar voor hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt beschouwd als ingekomen werknemer. Kiest een belastingplichtige er echter voor om zijn Box 3 vermogen in zijn aangifte te vermelden, impliceert dit dat belastingplichtige niet kiest voor behandeling als partieel belastingplichtige.

Art. 11 lid 2 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 stelt dat de in Art. 11 lid 1 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 genoemde keuze gemaakt en herzien kan worden zolang de definitieve aanslag nog niet onherroepelijk vast staat.

De definitieve aanslag is gedagtekend 12 mei 2020. Uw verzoekschrift heb ik 12 april 2021 ontvangen. Dit is na de in art. 6.7 jo. 6.9 lid 1 en 2 van Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen. Daarom staat de aanslag op de datum van uw verzoek onherroepelijk vast en is herziening van de keuze voor partiële belastingplicht op grond van art. 11 lid 2 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 niet meer mogelijk.

Conclusie

Mij is gebleken dat op basis van het bovenstaande uw bank- en spaartegoeden niet te hoog zijn vastgesteld. Ik wijs uw verzoek om ambtshalve vermindering op dit punt af.”

8. Hiertegen heeft eiseres op 28 mei 2021 bezwaar gemaakt. Op 22 juni heeft eiseres nadere stukken opgestuurd naar verweerder.

9. Op 22 september 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.

10. Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

11. Eiseres is hiertegen in beroep gekomen. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 11 november 2021.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende voor 2019 nog als partieel buitenlands belastingplichtige kan worden aangemerkt.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing