Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:586, 22/2386
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:586, 22/2386
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2025
- Datum publicatie
- 12 maart 2025
- Zaaknummer
- 22/2386
- Relevante informatie
- Art. 7 Wet OB 1968, Art. 15, lid 1, Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
OB. Recht op aftrek van voorbelasting in verband met beschikkingstelling van onzelfstandige werkruimte in woning. Hoger beroep inspecteur ongegrond.
Uitspraak
kenmerk 22/2386
21 januari 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 28 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 22/681 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] en [Y], wonende te [Z] , belanghebbenden,
gemachtigde: mr. M. Klomp (Lentink De Jonge),
en
1. de inspecteur, en
2. de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
1 Ontstaan en loop van het geding
In de bestreden uitspraak is als volgt beslist op het beroep van belanghebbende over een teruggaafbeschikking omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2020:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
draagt [de inspecteur] op aan [belanghebbenden] (…) de aanvullende teruggaaf omzetbelasting ter zake van de werkkamer te verlenen ten bedrage van € 12.134;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 184 aan [belanghebbenden] te vergoeden.”
Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken van partijen ontvangen:
- -
-
de gronden van het hoger beroep van de inspecteur;
- -
-
een verweerschrift van belanghebbenden;
- -
-
een conclusie van repliek van de inspecteur;
- -
-
een conclusie van dupliek van belanghebbenden, en
- -
-
een pleitnota van belanghebbenden, en
- -
-
een pleitnota van de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende in hoofdzaak reeds door de rechtbank vastgestelde feiten.
Belanghebbenden hebben in 2018 een nog te bouwen woning/appartement gekocht aan de [adres] (hierna: de woning) in [Z] . Voor de levering van de woning is omzetbelasting in rekening gebracht op facturen die op naam van belanghebbenden samen staan. Belanghebbenden zijn ook gezamenlijk rechthebbende tot de erfpachtrechten op de appartementsrechten die recht geven op het gebruik van de woning en een parkeerplaats. De woning heeft een vloeroppervlak van 137 vierkante meter.
[X] is directeur en (middellijk) enig aandeelhouder van [A] BV. [A] BV is actief op het terrein van fiscale dienstverlening.
Belanghebbenden hebben met [A] BV een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan belanghebbenden een kamer in de woning tegen vergoeding ter beschikking stellen aan [A] BV voor gebruik als kantoorruimte (hierna: de werkkamer). De werkkamer is alleen toegankelijk via de hal in de woning, beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen en is 9,8 vierkante meter groot. In de huurovereenkomst is bepaald dat “[h]et gehuurde (…) het medegebruik [omvat] van de gemeenschappelijke buitenruimten behorende bij het appartementsrecht alsmede van de gang en de daaraan gelegen toiletruimte.”
De huurovereenkomst is ingegaan per 1 april 2020 voor een looptijd van vijf jaar. Bepaald is dat de huurovereenkomst na ommekomst van die vijf jaar wordt voortgezet voor aansluitende perioden van telkens vijf jaar, tenzij [A] BV tijdig opzegt. De in de huurovereenkomst vermelde huurprijs bedraagt € 600 exclusief omzetbelasting per kwartaal. Vermeld is verder dat partijen een met omzetbelasting belaste verhuur zijn overeengekomen.
In een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2020, in welk tijdvak de woning in gebruik is genomen, is 7,15% (9,8/137e) van de voorbelasting op de woning in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek in de onderwerpelijke teruggaafbeschikking geweigerd.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de rechtbank al dan niet terecht een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting heeft verleend aan belanghebbenden in verband met het gebruik van de werkkamer. Hetgeen partijen in het kader van hun geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.