Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4485, 12/00554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4485, 12/00554

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 juni 2013
Datum publicatie
10 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:4485
Formele relaties
Zaaknummer
12/00554

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Bouw bedrijfspand. Aftrek voorbelasting. Prestatie of vooruitbetalingen?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer: 12/00554

uitspraakdatum: 25 juni 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Maatschap [X], [te Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 augustus 2012, nummer AWB 11/3537, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 130.150, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 10.000. Tevens is bij beschikking € 6.312 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, en de boetebeschikking verminderd tot € 2.500.

1.3

Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 9 augustus 2012 het beroep inzake de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep inzake de boetebeschikking gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking alsmede de boetebeschikking vernietigd.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord en een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een conclusie van dupliek in te dienen.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], namens belanghebbende, bijgestaan door de gemachtigden van belanghebbende [.] en [H]. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord [.].

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is een maatschap tussen twee echtgenoten, [A] en [B]. Zij is opgericht op 1 januari 2003 en tot 8 oktober 2009 gevestigd op het adres van de beide maten. Belanghebbende houdt zich bezig met de exploitatie van en handel in onroerende zaken en is voor die activiteiten aangemerkt als ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

2.2

In oktober 2008 hebben belanghebbende en [C], handelend onder de naam [D], overeenstemming bereikt over een nieuw te bouwen bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [Q] (hierna: het bedrijfspand). Het bedrijfspand was bestemd voor verhuur door belanghebbende aan de vennootschap [E] BV, welke vennootschap een horecagroothandel exploiteerde. De aandelen van deze vennootschap zijn in handen van [A].

2.3

Tot de gedingstukken behoort een bescheid met dagtekening 20 oktober 2008 van [D], gericht aan belanghebbende, waarop het omzetbelastingnummer van dat bedrijf is vermeld. Het bescheid, genummerd [123], heeft als omschrijving ‘Nieuwbouw bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [Q] volgens afspraak’. Op het bescheid is een aanneemsom exclusief omzetbelasting vermeld van € 685.000 en is een bedrag van € 130.150 aan omzetbelasting (btw) in rekening gebracht. Voorts is daarop vermeld dat betalingen binnen 14 dagen dienen plaats te vinden.

2.4

[E] als opdrachtgever, en [C], als aannemer, hebben afspraken gemaakt met betrekking tot de bouw van het bedrijfspand, welke op 12 november 2008 schriftelijk zijn vastgelegd (hierna: de aannemingsovereenkomst). Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…)

[E]

U hebt ons opdracht gegeven voor de nieuwe bouw van uw bedrijfspand aan [a-straat 1]Te [Q]

Het werk wordt uitgevoerd volgens:

-volgens afspraak

-tekeningen architectengroep [.]

Aanvang werkzaamheden: dec.

Duur van de werkzaamheden: ongeveer 6 maanden

Aanneemsom: € 685.000,00 (excl. btw)

Risicoregeling is niet van toepassing, prijs is vast voor de duur van de bouw.

Betaling:

-20% bij opdracht

-25% bij heien

-30% bij staan staal

-20% bij wind en water dicht

- 5% bij oplevering

Betaling facturen binnen 30 dagen.

(…)

Diverse aanvullende afspraken:

(…)

* pand wordt opgeleverd in mei

(…)”

2.5

Met het oog op de uitvoering van de bouw is [C] met zijn zwager [F] een samenwerking aangegaan onder de naam Vof [G]. Volgens het Handelsregister is deze samenwerking gestart op 1 januari 2009. Deze vennootschap heeft de bouw van het bedrijfspand uitgevoerd. De bouwwerkzaamheden zijn in december 2008 gestart en de oplevering van het bedrijfspand heeft plaatsgevonden in mei 2009. De bouw is uitgevoerd overeenkomstig de in de aannemingsovereenkomst neergelegde afspraken.

2.6

Belanghebbende heeft in 2008 geen betalingen verricht die verband houden met de bouw van het bedrijfspand, noch aan [C] noch aan Vof [G]. In de periode januari 2009 tot en met juni 2009 heeft Vof [G] aan belanghebbende een aantal termijnfacturen uitgereikt, tezamen ter grootte van de overeengekomen aanneemsom van € 685.000, vermeerderd met omzetbelasting. Belanghebbende heeft de op deze termijnfacturen vermelde bedragen aan Vof [G] voldaan. De eerste factuur, waarop een eerste termijn bij opdracht van 20% en een tweede termijn bij heien van 25% van de aanneemsom in rekening is gebracht, is gedagtekend 9 januari 2009 en betaald per bank op 27 januari 2009.

2.7

Belanghebbende heeft op 21 oktober 2008 aangifte gedaan over het derde kwartaal 2008 en daarin het op het bescheid van 20 oktober 2008 vermelde bedrag van € 130.150 als aftrekbare voorbelasting aangegeven. De aftrek is door de Inspecteur geweigerd. Belanghebbende heeft vervolgens op 16 januari 2009 de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2008 ingediend en daarin wederom een bedrag van € 130.150 vermeld aan aftrekbare voorbelasting. De bij deze aangifte verzochte teruggaaf is wel aan belanghebbende verleend. De door Vof [G] op de termijnfacturen in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende niet in aftrek gebracht.

2.8

De Inspecteur heeft op 23 oktober 2009 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Van de bevindingen van het onderzoek is met dagtekening 22 april 2010 een rapport opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Voorbelasting

De voorbelasting wordt geclaimd volgens het factuurstelsel.

De geclaimde voorbelasting heeft hoofdzakelijk betrekking op het nieuw te bouwen bedrijfspand aan de [a-straat 1]te [Q].

(…)

Conclusie

De “factuur” van [D] is gedateerd voor de ondertekening van de aannemingsovereenkomst. Op deze factuur heeft geen enkele betaling plaatsgevonden. Deze “factuur” heeft hooguit de status van een bouwkostenopgave. De voorbelasting op deze factuur is ten onrechte geclaimd.

De facturen van V.O.F. [G] zijn allen gedateerd in het eerste en tweede kwartaal 2009. De voorbelasting dient dan ook in het eerste en tweede kwartaal van 2009 te worden geclaimd.

Op het overzicht van de adviseur is zichtbaar, dat de voorbelasting te vroeg is geclaimd.

De adviseur heeft de ingediende aangiften ten onrechte niet gecorrigeerd.

De ingediende aangiften zijn niet te accepteren en ik zal de aangiften dan ook corrigeren. Over het vierde kwartaal 2008 zal ik een naheffingsaanslag opleggen; de aangiften over het eerste en het tweede kwartaal 2009 zal ik ambtshalve verminderen.

(…)

Mededeling vergrijpboete

Naast het opleggen van een naheffingsaanslag over het jaar 2008 ben ik van plan een vergrijpboete op te leggen. Het opleggen van een vergrijpboete is geregeld in artikel 67 f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr) en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna BBBB).

Belastingplichtige is 12 november 2008 een aannemingsovereenkomst aangegaan met het aannemersbedrijf [C] inzake het bouwen van een bedrijfspand.

Als onderdeel van de aannemingsovereenkomst heeft de aannemer een prijsopgave, met als dagtekening 20 oktober 2008, verstrekt in de vorm van een factuur. Ter voorkoming van eventuele moeilijkheden heeft de aannemer belastingplichtige geïnformeerd omtrent de status van de prijsopgave. Belastingplichtige wist dat de prijsopgave hoorde bij de concept aannemingsovereenkomst.

Dat belastingplichtige deze prijsopgave, ondanks de nadere informatie van de aannemer, toch heeft gebruikt als een factuur en met behulp daarvan een teruggaaf heeft gevraagd van de, zogenaamd, in rekening gebrachte omzetbelasting komt volledig voor zijn rekening.

Belastingplichtige heeft met zijn handelen willens en wetens ervoor gezorgd dat er te weinig omzetbelasting is geheven. In casu is er sprake van een opzettelijk handelen van belastingplichtige.

Met toepassing van artikel 67 f Awr en paragraaf 28 BBBB wordt bij opzet een vergrijpboete van 50% opgelegd van de na te heffen belasting.

(…)

Rekening houdende met de aanwezige wanverhouding en met de huidige financiële omstandigheden acht ik een matiging van de boete tot een bedrag van 10.000 euro gepast.

(…)”

2.9

De Inspecteur heeft op 13 november 2009 een derdenonderzoek ingesteld bij Vof [G]. Aanleiding voor dit derdenonderzoek was de omstandigheid dat belanghebbende aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2008 had ingediend waarin omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het bedrijfspand in aftrek was gebracht. De bevindingen zijn neergelegd in een verslag van 16 november 2009. In dit verslag is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Factuur [D]

Betreft factuur [123] op 20 oktober 2008.

Deze factuur zit niet in de administratie van de belastingplichtige.

Het factuurnummer heeft betrekking op een andere activiteit.

(…)

[C] verklaarde desgevraagd:

- dit betreft een opgave van de bouwsom; ik heb aan [A] gevraagd deze “factuur” als niet verzonden te beschouwen; zelf heb ik deze factuur verscheurd; ik had beter een creditfactuur kunnen verzenden. Ik zou eerst het bouwproject alleen doen, maar het is te groot voor mij alleen, daarom hebben mijn zwager en ik de vof [G] opgericht.

(…)”

2.10

Naar aanleiding van voormelde onderzoeken heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 130.150 opgelegd over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008. Daarbij is aan belanghebbende een vergrijpboete van € 10.000 opgelegd. De boete is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 2.500.

2.11

Bij beschikking van 2 juli 2010 is ambtshalve aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting over het jaar 2009 verleend ten bedrage van € 130.150.

2.12

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende in het aangiftetijdvak (het vierde kwartaal van 2008) met de factuur van 20 oktober 2008 niet beschikte over een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur en dat zij de op deze factuur in rekening gebrachte belasting daarom ten onrechte in aftrek heeft gebracht. De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de gemachtigde van belanghebbende heeft geadviseerd om de factuur van 20 oktober 2008 te bedingen teneinde de vooraftrek op een eerder tijdstip te realiseren en dat [C] deze factuur ook daadwerkelijk heeft uitgereikt. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende geen opzet of grove schuld kan worden verweten, omdat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de diensten van een professionele adviseur en op diens adviezen is afgegaan en niet is gesteld of gebleken dat zij onzorgvuldig is geweest bij de keuze van haar adviseur. Het standpunt van de Inspecteur dat belanghebbende had moeten beseffen dat zij in verband met de uitvoering van de werkzaamheden door Vof [G] (in plaats van door [C]) en de ontvangst van de nota’s van die vennootschap geen recht had (of geen recht meer had) op aftrek van voorbelasting met betrekking tot de door [C] uitgereikte factuur, heeft de Rechtbank onjuist geacht.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in het onderhavige tijdvak recht heeft op aftrek van het op het bescheid van 20 oktober 2008 vermelde bedrag aan omzetbelasting van € 130.150. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. In incidenteel hoger beroep is de opgelegde boete in geschil.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boete, het griffierecht en de proceskosten, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. In incidenteel hoger beroep concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de boete.

3.4

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep inzake de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente en in incidenteel hoger beroep tot gegrondverklaring van het beroep inzake de boete en vermindering van de boete met € 175 tot € 2.325.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing