Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4882, 12/00231 en 12/00232
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4882, 12/00231 en 12/00232
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 juli 2013
- Datum publicatie
- 12 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:4882
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1065
- Zaaknummer
- 12/00231 en 12/00232
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Ontvankelijkheid bezwaar. Aftrek advocaatkosten als ROW? Schending vertrouwensbeginsel?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00231 en 12/00232
uitspraakdatum: 2 juli 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2012, nummers AWB 10/3888 en 10/3889, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.468. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 113.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.272
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.867.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 het bezwaar gegrond verklaard, het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 23.483 en de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 132.
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 maart 2012 het beroep inzake het niet doen van uitspraak op het bezwaarschrift tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen uitspraak op het bezwaarschrift tegen de boetebeschikking te doen en het beroep tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013 te Arnhem. Daarbij is belanghebbende verschenen en gehoord. De Inspecteur is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat, evenals de ter zitting door belanghebbende overgelegde pleitnota, aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was tot juli 2004 in loondienst werkzaam bij [A]. [A] heeft bij besluit van 23 april 2004 belanghebbende per 1 juli 2004 eervol ontslag verleend. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft dat beroep op 26 juni 2006 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingediend. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft op 6 maart 2008 het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en [A] opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de CRvB.
Belanghebbende en [A] zijn vervolgens overeengekomen dat er een zodanige situatie was ontstaan dat het wenselijk was om afscheid van elkaar te nemen zonder verder te procederen. De gemaakte afspraken tussen belanghebbende en [A] zijn vastgelegd in de “overeenkomst tot herstel en ter afwikkeling van het dienstverband” van 27 juni 2008 (hierna: de overeenkomst).
In de overeenkomst is onder meer overeengekomen dat [A] het dienst-verband met belanghebbende zal herstellen vanaf 1 juli 2004 (datum ontslag), dat belanghebbende met ingang van 1 oktober 2008 om ontslag wegens FPU zal verzoeken en dat [A] aan belanghebbende met ingang van 1 oktober 2008 eervol ontslag zal verlenen wegens het gebruik maken van de FPU-regeling. Voorts is in de overeenkomst - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“ Artikel 8. Juridische kosten
1. [A] vergoedt de juridische kosten die [X] heeft moeten maken door de inschakeling van [B] van [C] voor het ontslag en de afhandeling van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van het ontslag tot een maximum van € 6.000, te vermeerderen met BTW.
2. [X] stuurt daartoe een gespecificeerde rekening aan [A].
3. De reeds uitbetaalde juridische kosten worden in mindering gebracht op de rekening.
4. (…)”
Belanghebbende heeft zich tijdens de hiervóór genoemde procedures laten bijstaan door een gemachtigde, [B]. Deze gemachtigde is werkzaam bij [C].
In 2006 heeft [C] aan belanghebbende vier facturen gestuurd “inzake aangelegenheid van ambtenarenrechtelijke aard”, waarin hem voor de maanden februari, maart, juni en juli 2006 honorarium en kantoorkosten van in totaal € 5.852,51 inclusief omzetbelasting in rekening zijn gebracht.
Blijkens een door de Inspecteur ingebrachte print van 11 juli 2010 van de tekst op de website van [C], is op deze site onder andere het volgende vermeld:
“De advocaten van [C] zijn boven alles adviseur in arbeidsverhoudingen. De overheidssector — in al haar facetten — rekenen wij daarbij in het bijzonder tot ons werkterrein. Wij adviseren ministeries, gemeenten, provincies, ZBO’s, waterschappen, de politie, kamers van koophandel, de GGD, sociale werkvoorzieningschappen, ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, van het primair onderwijs tot diverse universiteiten en overige non-profit organisaties alsmede particulieren in vraagstukken rond arbeidsverhoudingen.
Onze advisering kan betrekking hebben op ontslagzaken, disciplinaire aangelegenheden, sociale zekerheidsvraagstukken, reorganisaties/organisatieveranderingen en werkgevers-aansprakelijkheid. (…) De [C] advocaten beschikken over een ruime mate van ervaring met bezwaar- en beroepsprocedures en overige juridische procedures. Adviseren, procederen, onderhandelen en bemiddelen behoren tot de kerntaken. Indien wij optreden als adviseur/gemachtigde, gaan wij voor de voor u meest gunstige uitkomst. Als het nodig is halen we daarvoor juridisch alles uit de kast en voeren daarvoor de noodzakelijke procedure(s), maar veelal is een zaak meer gebaat bij onderhandelingen en bemiddeling. Daarin zijn wij dan ook zeer bedreven.”
Belanghebbende heeft in 2006 en 2007 resultaat uit overige werkzaamheden genoten. De werkzaamheden heeft hij verricht onder de naam [D].
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2008. Hierbij heeft hij onder de omschrijving “Kosten resultaat uit overige werkzaamheden” een bedrag van € 3.089 in mindering gebracht op de inkomsten die hij als voorzitter van de bezwaarschriftencommissie van [E] heeft ontvangen. De Inspecteur heeft deze kosten zonder nader onderzoek geaccepteerd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende:
- -
-
ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006;
- -
-
voor de aanslag IB/PVV 2006 recht heeft op aftrek van € 5.853 als persoonlijke begeleidingkosten bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden;
- -
-
voor de aanslag IB/PVV 2007 recht heeft op aftrek van € 2.882 als persoonlijke begeleidingskosten bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden en
- -
-
aan de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008 terecht het vertrouwen heeft ontleend, dat de persoonlijke begeleidingskosten ook bij de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 in mindering op het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
De beslissing van de Rechtbank over de boetebeschikking is tussen partijen in hoger beroep niet in geschil.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de belastbare inkomens uit werk en woning voor de IB/PVV 2006 en 2007 met de onder 3.1 genoemde bedragen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank