Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6388, 12/00501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6388, 12/00501

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 augustus 2013
Datum publicatie
9 september 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:6388
Formele relaties
Zaaknummer
12/00501

Inhoudsindicatie

Invordering.

Navordering terecht nu herinvesteringsreserve ten onrechte is gevormd. Aansprakelijkstelling ex art. 40 Invorderingswet terecht.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00501

uitspraakdatum: 27 augustus 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de ontvanger van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Ontvanger)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 12 juli 2012, nummer AWB 12/802, ECLI:NL:RBARN:2012:BX1004, in het geding tussen belanghebbende en de Ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking aansprakelijk gesteld voor aan [A] B.V. over het boekjaar 2003/2004 opgelegde belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarmee verband houdende heffingsrente.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkstelling. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de aansprakelijkstelling verminderd tot uitsluitend de belastingaanslagen.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Ontvanger in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beschikking aansprakelijkstelling vernietigd.

1.4.

Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 16 augustus 2012 ter griffie ingekomen.

1.5.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Ontvanger heeft in het principale hoger beroep een conclusie van repliek ingediend en het incidentele hoger beroep beantwoord. Belanghebbende heeft in het principale hoger beroep een conclusie van dupliek ingediend. De Ontvanger heeft met dagtekening 26 maart 2013 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [X], vergezeld van haar echtgenoot [Y] en bijgestaan door haar gemachtigde [B]. Namens de Belastingdienst/[P] (hierna: de Ontvanger), is verschenen [C] bijgestaan door [D]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was tot 18 maart 2004 enig aandeelhouder van [A] BV. Haar echtgenoot, [Y], was tot die datum de bestuurder van [A] BV. Het boekjaar van [A] BV liep van 1 december van elk jaar tot en met 30 november van het daaropvolgende jaar.

2.2.

[A] BV was eigenaar van een beleggingspand, gelegen aan de [a-straat 1] te [E] (hierna: het beleggingspand). De waarde in het economische verkeer van dit pand was ten tijde van de hierna genoemde aandelenoverdracht € 500.000. De fiscale boekwaarde bedroeg toen € 47.298. Verder bezat [A] BV liquide middelen (€ 121.730) en een vordering op [Y] van € 45.706.

2.3.

[Y] wilde het beleggingspand van [A] BV kopen. Na fiscaal advies over de meest gunstige manier waarop dit kon worden gerealiseerd, is een reeks transacties ingezet.

2.4.

Op 18 maart 2004 heeft belanghebbende haar aandelen in [A] BV bij notariële akte overgedragen aan [F] BV. De koopsom voor de aandelen bedroeg € 574.526. [F] BV is de koopsom schuldig gebleven aan belanghebbende; deze is omgezet in een lening. In de leveringsakte is onder meer het volgende opgenomen:

“Artikel 8

Verklaringen Koper

1. Koper verklaart dat het niet in haar voornemen ligt de Vennootschap te ontbinden en haar vermogen te vereffenen danwel te verminderen. Koper verplicht zich ten opzichte van de Verkoper het vermogen van de Vennootschap, anders dan tengevolge van de normale bedrijfsvoering, dit jaar en in de komende drie jaren daarna niet te laten verminderen.

2. Koper zal zich onthouden van het verrichten van enige handeling met betrekking de Vennootschap die aansprakelijkheid en/of schade voor verkoper tot gevolge kan hebben door de toepassing van artikel 40 Invorderingswet 1990. (…)”

2.5.

[A] BV heeft op 24 maart 2004 om 11.30 uur het beleggingspand verkocht en geleverd aan [F] BV voor een koopsom van € 500.000. De koopsom voor het beleggingspand ad € 500.000 is door [F] BV schuldig gebleven aan [A] BV; deze werd omgezet in een lening van [A] BV aan [F] BV. Deze lening diende uiterlijk op 29 maart 2004 te worden afgelost.

2.6.

Het beleggingspand stond op de balans van [A] BV voor een boekwaarde van € 47.298. De gerealiseerde fiscale boekwinst bij de verkoop van het pand bedroeg derhalve (€ 500.000 - € 47.298 =) € 452.702.

2.7.

Op 24 maart 2004 om 11.40 uur heeft [F] BV het pand doorverkocht en geleverd aan [Y], eveneens voor een koopsom van € 500.000. Voorts is overeengekomen dat [Y] aan [F] BV € 30.000 voldoet, zijnde het bedrag dat aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn zonder de vermindering op grond van artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Bij de verkoop van het beleggingspand door [F] BV aan [Y] voor de koopsom van € 500.000 is [Y] de koopsom schuldig gebleven. Tegelijkertijd is de schuld van [F] BV aan belanghebbende voor de koopsom van de aandelen in [A] BV ad € 574.526 verrekend met door [Y] nog aan [F] BV te betalen koopsom en vergoeding. Kennelijk heeft belanghebbende daartoe haar vordering op [F] BV wegens de verkoop van de aandelen in [A] BV gecedeerd aan [Y]. Per saldo moest [F] BV nog een bedrag van € 44.526 betalen. Dit bedrag heeft zij per bank voldaan.

2.8.

Op 24 maart 2004 om 11.55 uur heeft [F] BV een horecapand te [G] (hierna: het horecapand) verkocht en geleverd aan [A] BV voor een koopsom van € 550.000. Aan deze koopsom ligt een taxatierapport van 17 januari 2001 ten grondslag, waarin het horecapand is gewaardeerd op een bedrag van ƒ 1.350.000 (ongeveer € 612.600) voor de vrije verkoopwaarde in verhuurde staat en op een bedrag van ƒ 1.150.000 (€ 521.800) voor de executiewaarde.

2.9.

Voorafgaand aan de levering aan [A] BV was het horecapand bezwaard met twee hypotheken; dit bleef ook na de levering aan [A] BV zo. De eerste hypotheek was gevestigd ten behoeve van de ING Bank en betrof een hoofdsom van € 317.646. De tweede hypotheek betrof een bedrag van € 6.350.068 en was gevestigd ten behoeve van [H], de (middellijk) directeur-grootaandeelhouder van het concern waartoe [F] BV behoorde.

2.10.

Bij de verkoop van het horecapand op 24 maart 2004 voor het bedrag van € 550.000 is de daarvoor door [A] BV aan [F] BV te betalen koopsom verrekend met de lening van [A] BV aan [F] BV ter zake van het beleggingspand. Aldus was de koopsom voor het beleggingspand betaald en resteerde een schuld van [A] BV aan [F] BV voor het horecapand van € 50.000.

2.11.

Bij het bepalen van de koopsom van de aandelen is rekening gehouden met de vorming van een herinvesteringsreserve voor de fiscale boekwinst die gerealiseerd zou worden bij de verkoop van het beleggingspand (hierna ook: HIR), waarbij is gerekend met een belastinglatentie van 20%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 90.540. De koopsom voor de aandelen is hierdoor ongeveer € 60.000 hoger geworden dan zonder het vormen van een HIR het geval zou zijn geweest.

2.12.

Op 20 mei 2005 is het horecapand door [A] BV verkocht en geleverd aan de huurder voor een koopsom van € 370.000, waarbij de hypotheken die erop rustten zoveel mogelijk zijn afgelost. Er resteerde per saldo geen opbrengst voor [A] BV.

2.13.

[F] BV is op enig moment van naam veranderd, waarna zij [I] BV ging heten. [I] BV is op 2 oktober 2007 failliet verklaard.

2.14.

[A] BV is op 27 december 2010 door de Kamer van Koophandel ontbonden omdat er geen bekende baten meer waren. Het voornemen tot ontbinding is op 26 oktober 2010 gepubliceerd.

2.15.

De Inspecteur heeft aan [A] BV over het boekjaar 2003-2004 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.

2.16.

[A] BV heeft geen aangifte voor de vennootschapsbelasting 2003/2004 ingediend. De Inspecteur heeft ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 50.000. Een daartegen ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.

2.17.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat [A] BV geen HIR kon vormen. Met dagtekening 9 oktober 2010 is daarom aan [A] BV over het boekjaar 2003‑2004 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 452.000. Tegen deze navorderingsaanslag is geen bezwaar ingediend.

2.18.

De opgelegde belastingaanslagen zijn niet betaald.

2.19.

De Ontvanger heeft belanghebbende op grond van artikel 40 IW aansprakelijk gesteld voor betaling van de belastingaanslagen en de daarmee verband houdende heffingsrente. Bij uitspraak op bezwaar is het bedrag van de aansprakelijkstelling verlaagd tot € 154.186, welk bedrag alleen uit belasting bestaat.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingaanslagen.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

De Ontvanger concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingediende beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing