Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6664, 12/00704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6664, 12/00704

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 september 2013
Datum publicatie
18 september 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:6664
Formele relaties
Zaaknummer
12/00704

Inhoudsindicatie

Recht van successie.

Waardering aandelen.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00704

uitspraakdatum: 10 september 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 november 2012, nummer AWB 12/1931, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in het recht van successie opgelegd, gebaseerd op een belaste verkrijging van € 67.284, resulterend in een te betalen bedrag van € 5.569.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 20 november 2012 het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep ter zake van de bestreden aanslag ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013 te Arnhem. Partijen zijn met kennisneming aan het Hof niet verschenen. De behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met de nummers 12/00703, 12/00705 en 12/00706.

2 De vaststaande feiten

2.1

De moeder van belanghebbende, [A] (hierna: erflaatster) is overleden op[..] augustus 2009. Tussen belanghebbendes vader, [B], en erflaatster bestond een algehele gemeenschap van goederen.[B] en zijn drie kinderen, belanghebbende, [C] en[D], zijn in het testament van erflaatster voor gelijke delen als erfgenamen benoemd. Als gevolg van de in het testament toepasselijk verklaarde wettelijke verdeling van afdeling 1 van titel 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft de vader van rechtswege alle goederen verkregen en hebben de kinderen als erfgenaam een geldvordering op hun vader verkregen.

2.2

Namens de erfgenamen is op 15 juni 2010 aangifte voor het recht van successie gedaan. In de aangifte is, na aftrek van de begrafeniskosten, een zuiver saldo van de nalatenschap verantwoord van € 538.799. Tot de nalatenschap behoren 50% van de aandelen in[B] Holding B.V. (hierna: de BV). Deze aandelen zijn door de erfgenamen in de aangifte opgenomen voor een waarde van 50% van € 325.606.

2.3

De BV was tot 1 januari 2007 100% aandeelhouder in [E] B.V. (hierna: de werkmaatschappij). Per genoemde datum zijn de aandelen in de werkmaatschappij verkocht aan [F] B.V.

2.4

Bij de onderhavige aanslagregeling is de BV aangemerkt als een zogenoemde ‘geldzak-bv’ waarin alleen vorderingen en banktegoeden als activa worden aangehouden en waarin sinds 2007 geen onderneming meer wordt gedreven. De waarde van de door de erfgenamen in de BV verkregen aandelen is vastgesteld op 50% van € 831.180.

2.5

De aanslag is met dagtekening 1 november 2011 aan belanghebbende verzonden. Gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 27 oktober 2011 hiertegen bezwaar gemaakt.

2.6

Bij brief van 23 december 2011 heeft de Belastingdienst aan belanghebbendes gemachtigde medegedeeld dat de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) met zes weken zou worden verdaagd en zou eindigen op 24 januari 2012.

2.7

De Inspecteur heeft op 27 maart 2012 uitspraak op bezwaar gedaan.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft de Inspecteur door het overschrijden van de beslistermijn zijn rechten verwerkt om alsnog uitspraak op bezwaar te doen?

- Is bij de heffing van het recht van successie aan de door de erfgenamen verkregen aandelen ten onrechte een waarde toegekend van € 831.180?

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bestreden aanslag.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing