Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8746, BK 12/00162

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8746, BK 12/00162

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 november 2013
Datum publicatie
22 november 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:8746
Formele relaties
Zaaknummer
BK 12/00162

Inhoudsindicatie

In geschil is of uitgaven voor de aanpassing van de woning (de bouw van de garage) in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven voor andere hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB). Daarbij spitst het geschil zich in hoger beroep uitsluitend toe op de vraag of daaraan in de weg staat dat niet uiterlijk ten tijde van de (aanvang van de) aanpassing door een medisch deskundige is vastgesteld dat een functiebeperking tot woningaanpassing noopt. Tussen partijen is niet in geschil dat achteraf door een medisch deskundige is verklaard dat de onderhavige woningaanpassing voor A medisch geïndiceerd was. Voor het geval het gelijk aan belanghebbende is, heeft de Inspecteur desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de door de Rechtbank vastgestelde belastbare inkomens. Voor het geval het gelijk aan de Inspecteur is, heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de bestreden aanslag.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer: 12/00162

uitspraakdatum: 19 november 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 mei 2012, nummer AWB 11/973, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.424 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.324. Hierbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 987 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 mei 2012 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.551 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.324, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [A] , alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De feiten

2.1

Belanghebbende, geboren op 7 november 1970, is gehuwd met [A] ( [A] ), geboren op 15 augustus 1967.

2.2

[A] is voor 40 uur per week werkzaam bij [C] B.V. te [L 1] .

2.3

[A] lijdt sinds haar jeugd aan de (progressieve) spierziekte "Tooth Marie Charcot Hoffmann". Zij is sinds december 2000 volledig rolstoelafhankelijk.

2.4

Belanghebbende en [A] bezitten een eigen woning gelegen aan de [a-straat] 24 te [Z] . In het jaar 2005 zijn belanghebbende en [A] aangevangen met de (voorbereiding van de) bouw van een garage aan hun eigen woning. De bouw van de garage was in het jaar 2007 voltooid.

2.5

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 een bedrag van € 41.966 (€ 48.661 voor aftrek van de drempel van € 6.665) opgevoerd als buitengewone uitgaven van hem en zijn echtgenote. Van dit bedrag heeft een bedrag van € 35.926 betrekking op de bouw van de garage. Belanghebbende en [A] hebben hierbij de totale kosten van de aanpassing berekend op een bedrag van € 59.933 (inclusief de aankoop van de grond) en zijn hierbij uitgegaan van een waardevermeerdering van de woning van € 30.000. Belanghebbende en [A] hebben van de totale buitengewone uitgaven een bedrag van € 25.000 toebedeeld aan belanghebbende.

2.6

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 6 april 2010 verzocht om hem een kopie van het doktersvoorschrift met betrekking tot de aanpassingen van de woning te sturen teneinde te kunnen beoordelen of deze aanpassingen op medisch voorschrift zijn uitgevoerd.

2.7

[A] heeft bij brief van 15 april 2010 een verklaring van de huisarts, [D] , ingezonden. In deze verklaring staat het volgende vermeld:

" [Z] , 09 04 2010

betreft [A] geb 15 08 1967 gesl. V

[a-straat] 24 [Z]

tel [0000000]

BSN [00000000001]

VERKLARING

In verband met rolstoelgebruik van mevrouw en beperkte handfunctie daarbij, is een garage aan het huis gebouwd Mevrouw is onder andere niet in staat bv de auto ijs- en sneeuwvrij te maken

Bovendien komt ze niet zelfstandig in haar auto bij gladheid

Ik verwacht u zo voldoende te hebben ingelicht".

2.8

[A] heeft - naar zij ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard - ter verkrijging van de verklaring van haar huisarts de assistente gebeld en aan haar doorgegeven wat er in de verklaring zou moeten staan. De assistente heeft toen de verklaring opgesteld overeenkomstig hetgeen [A] aan haar heeft gedicteerd. De huisarts heeft de op deze wijze door zijn assistente opgestelde verklaring ondertekend.

2.9

[A] heeft vervolgens desgevraagd aan de Inspecteur meegedeeld dat zij ter zake van de aanpassing van de woning (betreffende de bouw van de garage) geen vergoeding van haar gemeente of haar zorgverzekeraar had kunnen dan wel alsnog zou kunnen krijgen.

2.10

Bij brief van 26 juli 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij de door belanghebbende opgevoerde buitengewone uitgaven voor de aanpassing van de woning niet in aanmerking kan nemen, omdat niet kan worden gezegd dat de aanpassing op medisch voorschrift is aangebracht, nu pas achteraf een verklaring door de huisarts is afgegeven. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij hij de door belanghebbende gevraagde persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven tot een bedrag van € 25.000 niet in aanmerking heeft genomen.

2.11

Belanghebbende en [A] zijn op het bezwaar van belanghebbende op 8 december 2010 gehoord door de Inspecteur. Tijdens het hoorgesprek is afgesproken dat de rijkstaxateur de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de aanpassing zal vaststellen. Belanghebbende heeft in aanvulling op het hoorverslag aangegeven dat de Inspecteur heeft erkend dat het duidelijk is dat de aanbouw vanwege de beperking van [A] is gedaan en hierover geen discussie zal komen.

2.12

De rijkstaxateur, [E] , heeft de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de bouw van de garage (en de aankoop van de grond) getaxeerd op een bedrag van € 30.000. Verder heeft de rijkstaxateur vastgesteld dat van de door belanghebbende en [A] opgegeven bouwkosten van de garage van € 59.933 een bedrag van € 5.809 niet is toe te rekenen aan de bouw van de garage.

2.13

Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur volhard in zijn standpunt dat de garage niet op voorschrift van de huisarts is gebouwd en heeft aldus het bezwaar afgewezen.

2.14

De Rechtbank heeft drs. [F] , verbonden aan [G] BV te [L 2] , benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek en aan hem de volgende vraag voorgelegd: "Was de bouw van de garage, ten tijde van de bouw, gelet op de gezondheidstoestand c.q. functiebeperking van mevrouw [A] , medisch geïndiceerd?".

2.15

Uit het schriftelijk verslag van het deskundigenonderzoek van 7 december 2011, volgt dat de volgende acties zijn ondernomen om de onder punt 2.14 bedoelde vraag te beantwoorden:

"1. Contact betrokkene en inlichten over [G] traject

2. Medische info opvragen

3. DAA laten invullen

4. Bezoek aan coördinerend specialist

5. Bezoek aan revalidatiearts en fysiotherapeut

6. Bestuderen van nagekomen gegevens

7. Opmaken van conceptrapportage

8. Uitwisselen conceptrapportage met betrokkene

9. Finalisering rapportage".

2.16

Over de gezondheidstoestand van [A] is in het verslag, dat namens drs. [F] is opgemaakt door dr. [H] , geconcludeerd:

"Ernstig geïnvalideerde 44-jarige vrouw als gevolg van een geleidelijk progressieve spierziekte (Ziekte van Charcot Marie Tooth). Er is anamnestisch geen actieve stafunctie meer sinds december 2000 en betrokkene is sindsdien aantoonbaar volledig rolstoelafhankelijk.".

2.17

Op de onder 2.14 vermelde vraag is in het schriftelijk verslag van het deskundigenonderzoek het volgende antwoord gegeven:

"Ja, mevrouw [A] is ten tijde van de bouw van de garage aantoonbaar volledig rolstoelgebonden en daarmee voor haar vervoer op de langere en middellange afstand aangewezen op vervoer per auto.".

2.18

De Rechtbank heeft drs. [F] bij brief van 14 december 2001 bericht dat uit het onder punt 2.17 bedoelde antwoord niet valt op te maken of de bouw van de garage als zodanig medisch geïndiceerd was. De Rechtbank heeft drs. [F] verzocht om zijn rapportage aan te vullen met het antwoord op die vraag.

2.19

Dr. [H] heeft, namens drs. [F] , bij schrijven van 19 december 2011 zijn antwoord op de onder punt 2.14 vermelde vraag als volgt aangevuld:

"Ja.

Ratio: onder het begrip "medisch geïndiceerd" kan men verschillende zaken verstaan. Bij het hebben van een botbreuk (b.v. als gevolg van botontkalking) of een hartinfarct is het duidelijk dat er snel ingegrepen moet worden en is er een "medische indicatie voor acute behandeling". Tevens zal het aansluitend "medisch geïndiceerd" zijn om aanvullende maatregelen te nemen om een nieuwe botbreuk of hartinfarct te voorkomen aangezien de onderliggende ziekte (resp. poreus botstelsel en aderverkalking) blijft bestaan en daarmee het verhoogde risico op herhaling. Het nemen van dergelijke maatregelen na een ziekte episode wordt "secundaire preventie" genoemd oftewel het nemen van maatregelen ter voorkoming van verergering van ziekte of gebrek bij een patiënt die daarvoor een hoog risico heeft.

In het onderhavige geval is ook sprake van dergelijke "secundaire preventie".

De bouw van een garage was nodig om te voorkomen dat betrokkene ongelukkig ten val zou komen bij het zelfstandig in en uit de auto komen bij bepaalde weertypes, waardoor het risico op toename in invaliditeit (met alle consequenties van dien) wordt beperkt.".

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of uitgaven voor de aanpassing van de woning (de bouw van de garage) in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven voor andere hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB). Daarbij spitst het geschil zich in hoger beroep uitsluitend toe op de vraag of daaraan in de weg staat dat niet uiterlijk ten tijde van de (aanvang van de) aanpassing door een medisch deskundige is vastgesteld dat een functiebeperking tot woningaanpassing noopt. Tussen partijen is niet in geschil dat achteraf door een medisch deskundige is verklaard dat de onderhavige woningaanpassing voor [A] medisch geïndiceerd was. Voor het geval het gelijk aan belanghebbende is, heeft de Inspecteur desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de door de Rechtbank vastgestelde belastbare inkomens. Voor het geval het gelijk aan de Inspecteur is, heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de bestreden aanslag.

3.2

De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing