Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9291, 13/00096
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9291, 13/00096
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 november 2013
- Datum publicatie
- 20 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:9291
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3326
- Zaaknummer
- 13/00096
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting.
Intracommunautaire levering auto. Bewijs vervoer naar andere lidstaat.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00096
uitspraakdatum: 19 november 2013
Uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 december 2012, nummer AWB 12/138, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 10.496, alsmede bij beschikking een boete van € 1.049. Tevens is bij beschikking € 377 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 december 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn namens belanghebbende verschenen en gehoord [X], directeur van belanghebbende, en [.], als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord [.] en [.].
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij is voor deze activiteiten aangemerkt als ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
Belanghebbende heeft op 16 november 2009 een Mercedes (hierna: de auto) verkocht aan [A] BVBA, gevestigd aan de [a-straat 1], bus [1], [1234] te [Q], België (hierna: de Belgische vennootschap). De verkoopprijs bedroeg € 63.500. Een deel van de voor de auto overeengekomen koopprijs is direct contant betaald, het restant door verrekening met een schuld van een Nederlandse vennootschap.
De directeur van de Belgische vennootschap, [B], heeft de auto op het bedrijfsadres van belanghebbende in [Z] opgehaald.
[B] heeft aan belanghebbende, op haar verzoek, het volgende btw- identificatienummer van de Belgische vennootschap verstrekt: BE [1234567891]. Belanghebbende heeft het btw-identificatienummer van de Belgische vennootschap bij de belastingdienst geverifieerd. Het Central Liaison Office, gevestigd te Almelo (hierna: het CLO), heeft op het verzoek van belanghebbende bij brief van 16 november 2009 medegedeeld dat het btw-identificatienummer en de daarbij opgegeven naam van de afnemer overeenstemt met de gegevens van de afnemer zoals die op dat moment bekend zijn bij de belastingdienst van België.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een op naam van de Belgische vennootschap gestelde factuur, gedagtekend 16 november 2009, waarop geen omzetbelasting is vermeld (hierna: de kopiefactuur). Daarop is onder meer wel het hiervoor genoemde btw-identificatienummer vermeld alsmede “verkoop export 0 tarief”. Voorts is daarop handgeschreven vermeld: “Voldaan per kas 16-11-2009 € 40.000” en “3-12-2009 € 23.500 per kas betaald”. Belanghebbende heeft het origineel van de factuur aan [B] overhandigd.
De Belastingdienst heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In een brief van de Inspecteur van 8 maart 2011 is daarover aan belanghebbende verslag uitgebracht. Daarin is aangekondigd dat een bedrag van € 358 aan in aftrek gebrachte omzetbelasting zal worden nageheven, omdat de omzetbelasting ten onrechte aan belanghebbende is gefactureerd. Daarnaast is aangekondigd dat € 10.138 zal worden nageheven wegens het ten onrechte toepassen van het nultarief. Tot slot is daarin vermeld dat een verzuimboete van 10% zal worden opgelegd omdat de verschuldigde omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn is betaald. Met dagtekening 27 april 2011 zijn de onderhavige naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente aan belanghebbende opgelegd.
[B] woont volgens de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie van 12 januari 2009 in [R] (Nederland). Hij heeft op 6 juni 2011 schriftelijk verklaard de auto mee naar België te hebben genomen. Deze verklaring is (in de bezwaarfase) aan de Inspecteur overgelegd. Hierin verklaart [B] onder meer: (…) “Tevens verklaar ik de genoemde auto mee naar België te hebben genomen, om deze daar te verhandelen” (…).
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende met het overleggen van de kopiefactuur, de verklaring van [B] en de brief van het CLO niet heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief voldeed ter zake van de levering aan de Belgische vennootschap. De Rechtbank heeft daarvoor redengevend geacht dat uit deze stukken niet duidelijk wordt of de auto daadwerkelijk naar België is vervoerd en dat uit de wijze van betaling evenmin een connectie met België kan worden vastgesteld. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om [B] en [C] als getuigen te op te roepen en te horen, afgewezen. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete heeft de Rechtbank overwogen dat het een verzuim betreft als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 34 van het besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) [Hof: bedoeld zal zijn paragraaf 24 van het BBBB] en geoordeeld dat de Inspecteur de verzuimboete terecht heeft opgelegd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur terecht een bedrag van € 10.138 aan omzetbelasting heeft nageheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende terecht het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en letter b, van de Wet in verbinding met post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II (hierna: het nultarief) heeft toegepast.
Belanghebbende betoogt dat zij terecht het nultarief heeft toegepast. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Indien het Hof de Inspecteur in het gelijk stelt voor wat betreft de naheffingsaanslag, is niet meer in geschil dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag met € 10.138 tot € 358 en vermindering van de boetebeschikking met € 1.014 tot € 35.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.