Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9362, 13/00067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9362, 13/00067

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 november 2013
Datum publicatie
13 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:9362
Formele relaties
Zaaknummer
13/00067

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting.

Naheffing. Tijdigheid. Belastbaar feit. Niet voldoen aan vrijstellingsvoorwaarden interne reorganisatie.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00067

uitspraakdatum: 19 november 2013

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 december 2012, nummer AWB 11/4268, 

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 152.700, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 4.537. Tevens is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 16.688 in rekening gebracht.

1.2

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

1.3

Belanghebbende is tegen de op de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente betrekking hebbende uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast voormelde stukken en het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord[...], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [...] namens de Inspecteur, bijgestaan door [...].

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende behoorde tot 1 maart 2007 als tussenholding tot een concern met [A] B.V. als haar moedermaatschappij en – tot 31 december 2004 – met [B] B.V. als één van haar dochtermaatschappijen.

2.2

Op 24 oktober 1994 heeft[B] B.V. de economische eigendom van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak) overgedragen aan de niet-gelieerde vennootschap [C] B.V..

2.3

Alle aandelen van [C] B.V. zijn in handen van [D] B.V., waarvan alle aandelen toebehoren aan [E] B.V.. Deze laatste vennootschap is tevens enig aandeelhoudster van [F] B.V..

2.4

Bij notariële akte van 31 december 2004, 12.05 uur, heeft [B] B.V. de juridische eigendom van de onroerende zaak aan belanghebbende geleverd voor € 1. In deze akte is – onder meer – de navolgende bepaling opgenomen:

13. Vrijstelling overdrachtsbelasting

Tenslotte verklaarden de comparanten [Hof: belanghebbende en [B] B.V.] een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15 lid 1 letter H van de Wet op Belastingen van rechtsverkeer.”

Er is ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak geen overdrachtsbelasting voldaan.

2.5

Daarna heeft belanghebbende eveneens op 31 december 2004 alle aandelen in [B] B.V. overgedragen aan haar moedermaatschappij [A] B.V..

2.6

Op 1 maart 2007 heeft [A] B.V. alle aandelen in belanghebbende overgedragen aan de niet-gelieerde vennootschap[F] B.V.. Als gevolg hiervan is belanghebbende niet gedurende drie jaren na de verkrijging van de onroerende zaak deel blijven uitmaken van het concern waartoe de vervreemder ([B] B.V.) behoort.

2.7

Met toepassing van artikel 5b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: UBBR) heeft de Inspecteur aan belanghebbende, met dagtekening 10 december 2010, de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.8

De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende – voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente – bij in één geschrift vervatte uitspraken van 8 september 2011 afgewezen. Het door belanghebbende tegen de uitspraken van Inspecteur ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 4 december 2012 ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de navolgende vragen:

a. Is de naheffingsaanslag tijdig vastgesteld;

b. Heeft de besluitgever de hem krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op Belastingen van rechtsverkeer gedelegeerde bevoegdheid overschreden;

c. Kan belanghebbende zich met vrucht beroepen op de in § 11.1 of § 11.4 van het Besluit van de Minister van Financiën van 27 september 2010 (nr. DGB2010/1004M, Stcrt. 2010, 15350, hierna: het Besluit) opgenomen goedkeuringen;

d. Heeft de Inspecteur de heffingsgrondslag terecht bepaald op € 2.545.000.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de vragen onder a. en d. ontkennend, en de vragen onder b. en c. bevestigend. Primair stelt belanghebbende dat de Inspecteur na 31 december 2009 niet meer de bevoegdheid heeft ter zake van de verkrijging op 31 december 2004 een naheffingsaanslag op te leggen. Een andere opvatting zou inhouden – aldus belanghebbende – dat in het UBBR een heffingsbevoegdheid wordt gecreëerd die zich niet verhoudt met artikel 104 van de Grondwet. Subsidiair stelt belanghebbende dat in de onderhavige situatie is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in § 11.1 dan wel § 11.4 van het Besluit. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de waarde in het economische verkeer van de juridische eigendom op 31 december 2004 € 1 bedroeg, en dat de heffingsgrondslag derhalve ook dient te worden bepaald op € 1.

3.3

De Inspecteur stelt daartegenover dat de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld, de gedelegeerde bevoegdheid niet is overschreden, dat het Besluit hier toepassing mist, en dat de heffingsgrondslag terecht op € 2.545.000 is vastgesteld.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing