Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ2007, 12-00333
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ2007, 12-00333
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 februari 2013
- Datum publicatie
- 22 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2007
- Zaaknummer
- 12-00333
Inhoudsindicatie
Proceskosten.
Noodzaak instellen beroep in WOZ-zaak niet uitsluitend aan belastingplichtige te wijten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats: Arnhem
nummer 12/00333
uitspraakdatum: 5 februari 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 mei 2012, nummer AWB 12/127 WOZ W1 A, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hof van Twente (hierna: de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q, per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op 1 januari 2011, voor het jaar 2011, vastgesteld op € 356.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2011 (OZB) wegens het genot van de zaak krachtens eigendom vastgesteld.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en naar het Hof begrijpt de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 mei 2012 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.
1.7 Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende alsmede dat van A met het rolnummer 12/00334 gelijktijdig behandeld. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaresse en gebruikster van de onroerende zaak a-straat 1 te Q. De onroerende zaak betreft een woning met bijgebouwen, ondergrond en tuin. Daarnaast is zij eigenaresse van een weiland.
2.2 Het weiland heeft een oppervlakte van 7.085 m². Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het weiland moet worden gesteld op afgerond € 31.000.
2.3 De waarde van de onroerende zaak ingevolge de Wet WOZ is per 1 januari 2010 naar de toestand per 1 januari 2011 door de Ambtenaar bij beschikking vastgesteld op € 356.000.
2.4 Deze waardevaststelling is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Ambtenaar gehandhaafd. Hiertegen is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen.
2.5 Eerst in haar beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat het weiland als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond wordt gebruikt en dat de waarde hiervan ten onrechte is begrepen in de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak omdat de vrijstelling van artikel 2, eerste lid onderdeel a van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (de cultuurgrondvrijstelling) van toepassing is.
2.6 Ter zitting van de Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende die stelling nader toegelicht en daarvoor (voorwaardelijk) bewijs aangeboden. De Ambtenaar heeft zich tegen toepassing van de cultuurgrondvrijstelling verzet.
2.7 De Rechtbank is aan voormeld bewijsaanbod ongemotiveerd voorbij gegaan en heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.8 In hoger beroep heeft belanghebbende een verklaring overgelegd waaruit volgt dat het weiland in gebruik is als grasland ten behoeve van beweiding van drachtige koeien van een melkveehouder. Op grond hiervan verzet de Ambtenaar in hoger beroep zich er niet meer tegen dat voor de waarde van het weiland de cultuurgrondvrijstelling geldt.
2.9 Beide partijen zijn in hoger beroep eensluidend van oordeel dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak dient te worden verminderd tot een bedrag van € 325.000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Ambtenaar ontkennend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Partijen concluderen beiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot een waarde van € 325.000 en, naar het Hof begrijpt, tot dienovereenkomstige verlaging van de aanslag OZB.
3.4 Voorts verzoekt belanghebbende het Hof om de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De Ambtenaar is van mening dat hij de proceskosten niet hoeft te vergoeden omdat belanghebbende het schriftelijk bewijs voor toepassing van de cultuurgrondvrijstelling reeds in de procedure bij de Rechtbank had kunnen overleggen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Nu beide partijen hebben geconcludeerd tot een vermindering van de vastgestelde waarde van de onroerende zaak is het hoger beroep in zoverre gegrond.
4.2 Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende, zoals in dit geval, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in (hoger) beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in aanmerking komen. Ook indien het bestuursorgaan geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat bij vernietiging van het door het bestuurorgaan genomen besluit, sprake is van een onrechtmatige daad zodat de daarmee samenhangende kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van het (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van het (hoger) beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende is derhalve niet voldoende (vergelijk HR 12 mei 2006, nr. 42.449, LJN AX0985, BNB 2006/270 en Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770).
4.3 Belanghebbende heeft in de beroepsfase een professionele gemachtigde ingeschakeld die zich reeds in het beroepschrift heeft beroepen op toepassing van de cultuurgrondvrijstelling. Ter zitting bij de Rechtbank heeft de gemachtigde voorts nog een (voorwaardelijk) aanbod gedaan om bewijs te leveren dat aan de voorwaarden van de cultuurgrondvrijstelling is voldaan. Dit bewijsaanbod is door de Rechtbank zonder enige motivering gepasseerd waardoor belanghebbende het bewijs pas in hoger beroep heeft kunnen leveren. Dat is echter belanghebbende niet aan te rekenen. Gelet op deze omstandigheden kan derhalve niet gezegd worden dat het uitsluitend aan de handelwijze van belanghebbende is te wijten dat zij beroep en hoger beroep heeft moeten instellen. Belanghebbende komt dus in aanmerking voor een vergoeding van proceskosten.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 ? € 437 ? 1 = € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op 2 ? € 472 ? 1 = € 944 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep alsmede op € 17,70 in verband met de gemaakte kosten voor uittreksels uit openbare registers, ofwel in totaal op € 1.835,70. Met inachtneming van de omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende tevens heeft opgetreden in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak met nummer 12/00334 wordt de totale kostenvergoeding voor de helft aan belanghebbende toegekend, zijnde € 917,85.
Belanghebbendes verzoek om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken (artikel 7:15, tweede lid Awb) wordt afgewezen. Het Hof is namelijk niet gebleken dat overeenkomstig het derde lid van artikel 7:15 Awb het verzoek tijdig, namelijk vóór de uitspraak op bezwaar, is gedaan. Ook overigens is niet gebleken van in de bezwaarfase gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Ambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010 tot een waarde van € 325.000,
– vermindert de aanslag OZB 2011 dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 917,85, en
– gelast dat de gemeente Hof van Twente aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 5 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.