Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2013, BZ3583, 12-00215
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2013, BZ3583, 12-00215
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 februari 2013
- Datum publicatie
- 8 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3583
- Zaaknummer
- 12-00215
Inhoudsindicatie
Proceskosten.
Gemeentelijk beleid inzake vergoedingen taxatierapporten strookt niet met jurisprudentie.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00215
uitspraakdatum: 26 februari 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 februari 2012, nummer 11/1365 WOZ,
in het geding tussen de heffingsambtenaar en
X te Z (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Z per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2011, vastgesteld op € 396.000.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 361.000.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 februari 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar – voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding voor de inschakeling van een deskundige – vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar voor de inschakeling van een deskundige tot een bedrag van € 175 en in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 874.
1.4 De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.
1.7 Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 396.000.
2.2 Tegen deze beschikking is, namens belanghebbende, door het kantoor B te Q een bezwaarschrift ingediend.
2.3 Bij dit bezwaarschrift is een taxatierapport gevoegd, opgemaakt op 25 februari 2011 door taxateur C, werkzaam bij D-Taxateurs te Q. Het taxatierapport vermeldt dat de opdracht tot taxatie op 21 februari 2011 is verstrekt en dat opname op 25 februari 2011 heeft plaatsgevonden. In het taxatierapport wordt aan de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2010 en gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ, een waarde in het economische verkeer toegekend van € 360.000.
2.4 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem heeft op 11 januari 2011 “Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 19 januari 2011 en treden in werking op 20 januari 2011. Voor zover van belang luiden deze als volgt:
“Artikel 8. Kostenvergoeding derde deskundige
1. Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en zijn bijdrage aan deze hoorzitting draagt ertoe bij dat het besluit (verder dan in de concept-uitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting.
2. Een taxatierapport is per definitie uitgesloten van proceskostenvergoeding. Toezending van, verwijzing naar of citeren uit een taxatierapport wordt door de gemeente opgevat als onderdeel van het bezwaarschrift en komt daarmee niet zelfstandig voor vergoeding in aanmerking. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal van bovenstaande bepaling worden afgeweken.”
2.5 In zijn uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard. Hij heeft daarin het volgende overwogen:
“Uit onderzoek is gebleken dat het door u aangevoerde taxatierapport geautomatiseerd tot stand is gekomen. Ondanks dat taxaties van geautomatiseerde systemen kwalitatief hoog kunnen zijn, blijkt dat bepaalde, individuele factoren die invloed hebben op de waarde vaak niet door deze geautomatiseerde systemen mee worden genomen. Het door u aangevoerde rapport voldoet echter aan alle eisen gesteld in de Wet WOZ en de hierbij behorende uitvoeringsregelingen en -besluiten en is daarom bruikbaar bij het bepalen van de WOZ-waarde van het object. Naar aanleiding van uw bezwaar heeft een taxateur de WOZ-waarde van de woning opnieuw beoordeeld op basis van rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare objecten, rekening houdend met het door u aangevoerde taxatierapport. Hieruit blijkt dat de WOZ-waarde van het object te hoog is vastgesteld.”
De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde verminderd tot € 361.000 en heeft de kosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaarschrift heeft moeten maken, vergoed tot een bedrag van € 218. Op grond van de beleidsregels heeft de heffingsambtenaar de verzochte vergoeding van de kosten van het taxatierapport - tot een bedrag van € 333,20 (3,5 uren maal € 80, vermeerderd met 19% omzetbelasting) - geweigerd.
2.6 Tussen partijen is niet in geschil dat betaling van de taxatiekosten plaatsvindt na ontvangst van de gemeente van de daarvoor toegekende proceskostenvergoeding en tot het bedrag van die vergoeding.
2.6 De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van € 175 (3,5 uren maal € 50 inclusief omzetbelasting) ter zake van taxatiekosten.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de voor het taxatierapport gemaakte (deskundige)kosten, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2 Belanghebbende stelt dat zij de taxatiekosten redelijkerwijs heeft moeten maken en dat deze op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) dienen te worden vergoed.
3.3 De heffingsambtenaar is van mening dat voornoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet is voldaan aan de redelijkheidstoets van artikel 7:15 Awb en de beleidsregels zulks ook niet mogelijk maken. Voorts stelt de heffingsambtenaar dat het taxatierapport niet als een deskundigenrapport is aan te merken, omdat het ondeugdelijk is en niet door een onpartijdige deskundige is opgesteld, dat de taxatie niet in opdracht van belanghebbende is verricht en tenslotte dat sprake is van gratis dienstverlening, zodat geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende heeft het door haar ingestelde incidenteel hoger beroep ingetrokken en concludeert uiteindelijk tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport tot een bedrag van € 119 (2 uren maal € 50, vermeerderd met 19% omzetbelasting).
3.6 De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van het tweede lid van artikel 7:15 Awb bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Als voorwaarde geldt dat belanghebbende hierom uiterlijk vóór de uitspraak op bezwaar heeft verzocht en dat het bestreden besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Met de woorden "redelijkerwijs heeft moeten maken" is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbele redelijkheidstoets). In het vierde lid van artikel 7:15 Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit.
4.2 Artikel 1, aanhef en onderdeel b van het Besluit maakt het mogelijk dat een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid Awb, betrekking kan hebben op: "kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht".
4.3 Niet in geschil is dat belanghebbende tijdig heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en dat de WOZ-beschikking is verminderd wegens aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
4.4 Uitgangspunt van artikel 7:15 Awb en het Besluit is dat, indien op verzoek van een belanghebbende een taxatierapport door een deskundige wordt opgesteld in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ en dit taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter wordt overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, de belanghebbende de kosten voor het taxatierapport redelijkerwijs heeft moeten maken. (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256, en nr. 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259).
4.5 De stelling van de heffingsambtenaar dat hij niet overgaat tot het uitkeren van taxatiekosten omdat (ook) de beleidsregels vergoeding van deze kosten als hoofdregel uitsluiten, wordt verworpen omdat deze beleidsregels strijdig zijn met het in 4.4 vermelde uitgangspunt. De beleidsregels, zo in onderhavig geval al van toepassing, kunnen derhalve niet een juiste wetstoepassing terzijde zetten.
4.6 Nu het Hof ook niet is gebleken dat de taxatiekosten in het onderhavige geval redelijkerwijs niet gemaakt hoefden te worden, is er op voorhand geen beletsel om het bestuursorgaan te veroordelen tot het vergoeden van deze kosten.
4.7 De heffingsambtenaar heeft gesteld dat bewijsvoering - in de vorm van het overleggen van een taxatierapport - in de bezwaarfase niet aan de orde is en dat gelet op de volledige heroverweging welke in de bezwaarfase plaats heeft, de informatie uit een taxatierapport dat namens belanghebbende is ingediend niet anders kan worden behandeld dan de informatie uit het bezwaarschrift zelf. Het standpunt dat bewijsvoering in de bezwaarfase niet aan de orde is vindt geen steun in het recht. Voor de vraag of de kosten van een deskundige op de grond van artikel 1, onderdeel b, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen is niet van belang op welke wijze de informatie uit een taxatierapport wordt behandeld. Dit betoog wordt dan ook mede gelet op het hiervoor onder 4.4 vermelde uitgangspunt door het Hof verworpen.
4.8 De heffingsambtenaar heeft voorts gesteld dat het overgelegde taxatierapport geen deskundigenverslag is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit zodat reeds daarom de daarmee opgeroepen kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Ambtenaar heeft in dit verband gesteld dat in het taxatierapport de “kenbaar objectiveerbare expertise” ver te zoeken is en dat het niet meer voorstelt dan een marginaal ingevuld formulier. De taxateur heeft de woning niet zelf bezocht en het taxatierapport is niet gebaseerd op eigen bevindingen van de taxateur, maar op informatie die belanghebbende in het aanmeldingsformulier heeft vermeld en bevat dientengevolge een groot aantal misslagen en onnauwkeurigheden. Ook is de Ambtenaar van mening dat, voor zover het taxatierapport al als een deskundigenverslag is aan te merken, dit niet als een door een derde uitgebracht verslag kan worden aangemerkt omdat het kantoor waarvoor taxateur C werkt te zeer is verweven met het kantoor van gemachtigde.
4.9 De grief dat het taxatierapport naar de mening van de heffingsambtenaar niet als een deskundigenrapport is aan te merken en dat reeds daarom de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, wordt door het Hof verworpen. De heffingsambtenaar heeft immers in zijn uitspraak op bezwaar overwogen dat het betreffende rapport voldoet aan alle in de Wet WOZ en de bijbehorende uitvoeringsregelingen en besluiten gestelde eisen en dat het daarom bruikbaar is bij het bepalen van de WOZ-waarde van het object en hij heeft die waarde vervolgens, rekening houdend met dit rapport, verminderd naar een waarde die vrijwel overeenkomt met de in dit rapport aangegeven waarde. Aangezien belanghebbende het taxatierapport met het oog op de onderhavige bezwaarprocedure door een professionele taxateur heeft laten opstellen, is er, gelet op het in 4.4 vermelde uitgangspunt en ondanks eventuele fouten in het taxatierapport, geen aanleiding om de kosten van dit taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
4.10 Dat er een gelieerdheid bestaat tussen het kantoor waarbij C in dienst is (D- Taxateurs) en het kantoor (B) van gemachtigde wordt door belanghebbende niet ontkend. Deze gelieerdheid sluit een vergoeding van taxatiekosten echter niet uit indien de werkzaamheden van de deskundige, optredend als taxateur, en de gemachtigde die rechtsbijstand verleent daadwerkelijk door twee afzonderlijke personen worden verricht. In het onderhavige geschil is het Hof niet gebleken van een vermenging van werkzaamheden bij de gemachtigde dan wel de deskundige, zodat ook dit geen reden is om het taxatierapport niet aan te merken als een aan belanghebbende uitgebracht deskundigenverslag.
4.11 De heffingsambtenaar heeft in twijfel getrokken dat belanghebbende heeft verzocht om het taxatierapport te laten opmaken. Hij stelt dat de gemachtigde, overeenkomstig de standaard werkwijze van haar kantoor en zonder overleg met belanghebbende, het initiatief daartoe heeft genomen en dat reeds hierom deze kosten niet vergoed hoeven te worden. Ook deze stelling van de heffingsambtenaar wordt verworpen. Aangezien het taxatierapport vermeldt dat de opdracht namens opdrachtgever is verstrekt door kantoor B mag redelijkerwijs ervan uit worden gegaan dat belanghebbende - dan wel de dochter van belanghebbende die, naar de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft verklaard namens haar moeder het contact met kantoor B onderhield - de taxatie-opdracht heeft verstrekt, dan wel deze achteraf heeft geaccordeerd. Nu de heffingsambtenaar slechts heeft gesteld doch niet nader heeft onderbouwd dat de taxatie is verricht zonder dat belanghebbende daartoe direct of indirect opdracht heeft gegeven dan wel dat deze achteraf niet door belanghebbende is goedgekeurd, is er geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
4.12 Aangezien belanghebbende de taxatiekosten in verband met de behandeling van het bezwaar naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, dient nog beoordeeld te worden of de hoogte van deze taxatiekosten redelijk is.
4.13 Belanghebbende heeft zich in hoger beroep nader op het standpunt gesteld dat een vergoeding van € 119, te weten twee uren à € 50 vermeerderd met 19% omzetbelasting, redelijk is.
4.14 In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad het wenselijk geacht dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Dat beleid houdt in dat een taxatie van een courante woning slechts in geringe mate van bijzondere aard is. Gelet daarop acht het Hof in dit geval een vergoeding voor twee uren tegen een tarief van € 50 per uur gerechtvaardigd, te vermeerderen met 19% omzetbelasting omdat belanghebbende geen aftrekrecht heeft.
4.15 Ten slotte heeft de heffingsambtenaar nog gesteld dat vanwege de tussen belanghebbende en haar gemachtigde gemaakte betalingsafspraak, inhoudende dat betaling slechts hoeft te geschieden tot het bedrag van de door de gemeente te betalen proceskostenvergoeding, belanghebbende in wezen nooit enig bedrag zou hoeven te betalen waardoor er geen sprake kan zijn van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan deze betalingsafspraak, die naar het oordeel van het Hof als “no cure no pay” kan worden gekwalificeerd, staat vergoeding van dergelijke kosten niet in de weg (vergelijk Hoge Raad 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de proceskosten van belanghebbende overeenkomstig het Besluit vast op € 119 voor de kosten van inschakeling van een deskundige in de bezwaarfase en op € 944 (2 punten maal € 472 maal factor 1) voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het voeren van verweer in hoger beroep.
Gelet op de aard en omvang van de door de heffingsambtenaar opgeworpen grieven acht het Hof het gewicht van de zaak gemiddeld (factor 1).
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de veroordeling van de heffingsambtenaar betreft in de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten van een deskundige;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar voor de inschakeling van een deskundige tot een bedrag van € 119;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 944.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 26 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.