Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-03-2013, BZ5886, 12-00592

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-03-2013, BZ5886, 12-00592

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 maart 2013
Datum publicatie
29 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5886
Zaaknummer
12-00592

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Beroep op meerderheidsregel afgewezen. Kostenvergoeding. Belastingadviseur is buurman.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00592

uitspraakdatum: 19 maart 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 augustus 2012, nummer SBR 11/4235, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (voorheen de gemeente Leusden) (hierna: de heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de woning) voor het jaar 2011 per waardepeildatum 1 januari 2010 vastgesteld op € 280.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2011 (hierna: OZB) vastgesteld op € 250,60.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 250.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 223,75.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Utrecht (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 augustus 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [ ] namens de heffingsambtenaar.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning met als bouwjaar 1984. De inhoud van de woning bedraagt 372 m3 en het perceel waarop de woning is gelegen omvat 185 m2.

2.2 Het door belanghebbende op 25 maart 2011 ingediende bezwaarschrift heeft hij nader gemotiveerd in zijn brief van 10 mei 2011. Laatstgenoemde brief heeft A namens belanghebbende ondertekend.

2.3 A is de buurman van belanghebbende. A heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van zijn woning voor het jaar 2011. De heffingsambtenaar heeft daarop de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde voor het jaar 2011 verlaagd tot € 240.000.

2.4 In hoger beroep heeft belanghebbende de volgende overeenkomst overgelegd:

“Q, 29 april 2011.

Overeenkomst tussen:

(hof: belanghebbende), a-straat 1 te Q en

(hof: A), a-straat 2 te Q.

Betreft:

Het verlenen van rechtsbijstand en het geven van advies in de ruimste zin door A uithoofde van zijn beroep als belastingadviseur inzake fiscale zaken. A is werkzaam bij het bedrijf B Belastingadviseurs te R. Deze werkzaamheden zijn verricht aan X en hebben betrekking op het adviseren en samenstellen van de motivatie op het bezwaarschrift en eventueel bij het samenstellen van het beroepschrift met betrekking tot het geschil over de WOZ waarde 2011 tussen X en de Gemeente Leusden.

In deze overeenkomst wordt vastgelegd dat:

Wanneer er geen proceskosten worden vergoed zal er geen betaling, in verband met de door A verrichte werkzaamheden (rechtsbijstand, advies, enzovoort), door X aan A vergoed worden c.q. verschuldigd zijn. Met andere woorden “no cure no pay”.

Aldus overeengekomen te Q op vrijdag 29 april 2011.”

2.5 Ter zitting van de Rechtbank heeft A desgevraagd verklaard:

“(hof: Belanghebbende) heeft het bezwaarschrift zelf geschreven en ik heb hem daarbij geholpen. (…) Ik heb hem ook geholpen bij het beroepschrift. Ook van (hof: belanghebbendes) reactie op het verweerschrift heb ik een aantal punten uitgewerkt. Vanuit mijn beroep vond ik dat ik dat moest doen. (…) En als hij een rechtsbijstandverlener had ingeroepen dan was het veel duurder geworden. Ik deed het op basis van no cure no pay.”

2.6 Belanghebbende heeft A gemachtigd hem te vertegenwoordigen. Het beroepschrift, het hoger beroepschrift en de reacties op de verweerschriften zijn door A als gemachtigde ondertekend. A heeft het hogerberoepschrift geschreven. Belanghebbende en A hebben ter zitting van de Rechtbank en het Hof samen het woord gevoerd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning voor de Wet WOZ op de waardepeildatum 1 januari 2010 te hoog vastgesteld?

2. Heeft de heffingsambtenaar ten onrechte de meerderheidsregel niet toegepast?

3. Heeft de heffingsambtenaar ten onrechte een proceskostenvergoeding geweigerd?

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze ontkennend.

3.3 Belanghebbende is van mening dat de waarde van de woning moet worden verlaagd tot € 228.000 en dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding vanwege de door A beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep.

3.4 De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van de woning van € 250.000 en stelt dat A niet uit hoofde van zijn beroep heeft gehandeld.

3.5 Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, vermindering van de vastgestelde waarde van de woning tot € 228.000 en vergoeding van de proceskosten.

3.7 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de woning worden bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/1993, 22 885, nr. 3, blz. 44).

4.2 Het Hof stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.

4.3 Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar de taxatie die B op 23 februari 2012 na bezichtiging van de woning vanaf de openbare weg heeft opgesteld.

4.4 Belanghebbende brengt tegen de taxatie in dat daarin geen rekening is gehouden met de ligging van de woning en dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingspanden en de woning. De heffingsambtenaar heeft met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk gemaakt dat hij bij de waardering terecht geen rekening heeft gehouden met een waardedrukkend effect op de grondwaarde door parkeer- of geluidsoverlast die ontstaat door de nabijheid van een bedrijventerrein. Daarnaast heeft hij er voldoende rekening mee gehouden dat de woning is gelegen aan de ontsluitingsweg van de wijk. Uit het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport volgt dat hij eveneens voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingspanden en de woning, waaronder het verschil in de perceelsoppervlakte en de aanwezigheid van dakkapellen, carports en bergingen.

4.5 De verwijzing van belanghebbende naar discrepanties tussen het taxatierapport en de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix, maakt dit oordeel niet anders. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd aangegeven dat de matrix niet is gebaseerd op de reële situatie en daarom niet bruikbaar is. Ook de verwijzing naar de overwegingen in de uitspraak op bezwaar kunnen belanghebbende niet baten, nu deze overwegingen de grondslag vormen voor de verlaging van de bij de beschikking vastgestelde waarde en niet strekken ter onderbouwing van de in beroep en hoger beroep verdedigde waarde van € 250.000.

4.6 Belanghebbende doet voorts een beroep op de meerderheidsregel. Hij stelt dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde uit moet gaan van de vastgestelde WOZ-waarde van de buurwoning, a-straat 2. Een beroep op de meerderheidsregel dient ondersteund te worden met de stelling dat minstens twee identieke objecten lager zijn gewaardeerd. Nu belanghebbende slechts één object aandraagt, slaagt het beroep op de meerderheidsregel reeds hierom niet.

4.7 De heffingsambtenaar heeft derhalve terecht de waarde van de woning vastgesteld op € 250.000.

4.8 Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd. De heffingsambtenaar bestrijdt dat A beroepsmatig bijstand heeft verleend. Hij draagt hiervoor aan dat A als buurman zijn diensten heeft verleend.

4.9 Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat A werkzaam is als belastingadviseur bij B, dat hij de onder 2.4 genoemde overeenkomst met A is aangegaan, dat hij de processtukken in bezwaar en beroep samen met A heeft opgesteld en dat A het hogerberoepschrift heeft geschreven.

4.10 Naar het oordeel van het Hof belet het feit dat A de buurman van belanghebbende is, niet dat hij als derde wordt aangemerkt. A is werkzaam bij een belastingadvieskantoor en pleegt beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende aangedragen waaruit volgt dat de rechtsbijstand in dit geval niet op zakelijke basis is verleend. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende met A een overeenkomst op basis van no cure no pay heeft gesloten op grond waarvan de kosten die belanghebbende aan A moet betalen, worden gesteld op het bedrag dat een rechterlijke instantie toekent als kostenvergoeding. Immers, op het moment dat aan belanghebbende een kostenvergoeding wordt toegekend, rust op hem de verplichting om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen aan A. Het feit dat A en belanghebbende samen processtukken hebben geschreven en ondertekend, maakt dit niet anders. Een en ander brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep is vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

4.11 Belanghebbende verzoekt naar het oordeel van het Hof terecht om een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het Hof belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk stelt, kan het Hof ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) het op grond van het eerste lid van dat artikel vastgestelde bedrag, verminderen. Het Hof ziet in de concrete omstandigheden van het geval aanleiding de kostenvergoeding voor rechtsbijstand zoals die op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bpb is berekend, met 50% te verminderen.

4.12 Voor de overige kosten waarvoor belanghebbende een vergoeding verzoekt, geldt, dat geen vergoeding voor verletkosten op de voet van artikel 1, letter d, van het Bpb kan worden toegekend voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken of het lezen van stukken (vgl. HR 21 maart 2001, nr. 35.988, LJN AB0636, BNB 2001/235 en HR 21 september 2012, nr. 11/02928, LJN BX7940, BNB 2012/281). Kosten die niet zijn genoemd onder artikel 1 van het Bpb, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 218 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt ? wegingsfactor 1 ? € 218), € 437 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten ? wegingsfactor 1 ? € 437 ? 0,5 matiging) en € 472 voor de kosten in hoger beroep (2 punten ? wegingsfactor 1 ? € 472 ? 0,5 matiging). De overige proceskosten van belanghebbende zijn te berekenen op € 40 aan reis en verblijfkosten en € 190,88 aan verletkosten (2 zittingen (Rechtbank en Hof) ? 4 uur ? € 23,86). In totaal bedragen de proceskosten € 1.357,88.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding en bevestigt deze voor het overige,

– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.357,88,

– gelast dat het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 19 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 maart 2013.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.