Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-03-2013, BZ5888, 12/00475, 12/00476, 12/00477, 12/00478 en 12/00479

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-03-2013, BZ5888, 12/00475, 12/00476, 12/00477, 12/00478 en 12/00479

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 maart 2013
Datum publicatie
29 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5888
Zaaknummer
12/00475, 12/00476, 12/00477, 12/00478 en 12/00479

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Ontvankelijkheid beroep. Toezending uitspraken op bezwaar aan gemachtigde en niet aan belastingplichtige zelf. Juiste bekendmaking. Geen verschoonbaarheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 12/00475, 12/00476, 12/00477, 12/00478 en 12/00479

uitspraakdatum: 19 maart 2013

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2012, nummers AWB 11/4925, AWB 11/4926, AWB 11/4928, AWB 4930 en AWB 11/4931,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een navorderingsaanslag inkomsten¬belasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een navorderingsaanslag ziekenfondspremie opgelegd.

1.2 Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd.

1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd.

1.4 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.5 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.

1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A, werkzaam bij het kantoor B Advocaten, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Met dagtekening 12 november 2009 zijn aan belanghebbende over het jaar 2004 navorderingsaanslagen IB/PVV en ziekenfondspremie opgelegd. Daarvoor was met dagtekening 1 januari 2009 aan belanghebbende over het jaar 2005 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Nadien zijn aan belanghebbende met dagtekening 4 december 2009 voor het jaar 2006 aanslagen IB/PVV en een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd.

2.2 Belanghebbende heeft zich in de fase na het opleggen van de onder 2.1 bedoelde belastingaanslagen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C als advocaat werkzaam bij het onder 1.8 hiervoor vermelde kantoor. Deze gemachtigde heeft namens belanghebbende de bezwaarschriften tegen de hiervoor bedoelde belastingaanslagen bij de Inspecteur ingediend.

2.3 De uitspraken op bezwaar tegen de in 2.1 vermelde, aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen zijn alle gedagtekend op 3 oktober 2011. Zij zijn gericht aan mr. C als de gemachtigde van belanghebbende en geadresseerd aan het kantoor van deze gemachtigde.

2.4 De in 2.3 bedoelde uitspraken op bezwaar zijn op 5 oktober 2011 op het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende per post ontvangen.

2.5 De tegen de hiervoor bedoelde uitspraken op bezwaar gerichte, door C opgestelde, inleidende beroepschriften zijn gedagtekend op 16 november 2011. Daarin verklaart C dat hem door belanghebbende is verzocht namens deze in beroep te komen. Deze beroepschriften zijn door de Rechtbank per fax ontvangen op 17 november 2011, en per (gewone) post op 18 november 2011.

2.6 De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende bij uitspraak van 28 juni 2012, wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, wat de Inspecteur verdedigt doch belanghebbende betwist.

3.2 Primair stelt belanghebbende dat nu de Inspecteur de uitspraken op bezwaar niet (tevens) aan belanghebbende zelf – doch alleen aan zijn gemachtigde – heeft toegezonden, de bekendmaking van de betreffende besluiten niet conform artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft plaatsgevonden, zodat de beroepstermijn eerst is aangevangen op het moment dat belanghebbende via zijn gemachtigde een afschrift van de betreffende uitspraken onder ogen kreeg, derhalve omstreeks 12 oktober 2011. Subsidiair stelt belanghebbende dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De beroepstermijn vangt – aldus belanghebbende – in dat geval eerst aan op de dag ná ontvangst van de uitspraken op bezwaar door de gemachtigde. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de omstandigheid dat de Inspecteur de uitspraken alleen aan de gemachtigde heeft verzonden, de eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.

3.3 De Inspecteur stelt zich daartegenover op het standpunt dat hij niet gehouden was de uitspraken op bezwaar tevens aan belanghebbende te verzenden. De bekendmaking van de uitspraken op bezwaar heeft ook overigens op de juiste wijze plaatsgevonden. De beroepschriften zijn – aldus de Inspecteur – niet tijdig ter post bezorgd en de per fax verzonden beroepschriften zijn buiten de beroepstermijn bij de Rechtbank ingekomen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar zijn mening geen sprake.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en terugwijzing van de zaken naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak van de Inspecteur bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb). Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).

4.2 Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag ná die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag ná die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, Awb).

4.3 Artikel 6:17 Awb bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde zendt.

4.4 De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 3 oktober 2011. Indien de uitspraken tijdig en op de juiste wijze bekend zijn gemaakt, eindigt de beroepstermijn derhalve op (maandag) 14 november 2011.

4.5 C heeft de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen bestreden door hiertegen bij de Inspecteur bezwaarschriften in te dienen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende nadien, vóór het doen van uitspraak op bezwaar door de Inspecteur, de volmacht aan C om hem in bezwaar en beroep te vertegenwoordigen heeft ingetrokken. Op grond van artikel 6:17 Awb was de Inspecteur bij het doen van de in geschil zijnde uitspraken op bezwaar derhalve gehouden die uitspraken “in ieder geval” aan de gemachtigde C te zenden. De namens belanghebbende opgeworpen stelling dat de Inspecteur die uitspraken daarnaast tevens aan belanghebbende had moeten toezenden, vindt geen steun in artikel 6:17 Awb (vgl HR 22 november 2002, nr. 37.712, LJN AF0961, BNB 2003/64). Onder de omstandigheden van dit geval kon de Inspecteur volstaan met de toezending van de uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde C.

4.6 Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat de uitspraken op bezwaar op 3 oktober 2011 aan de gemachtigde bekend zijn gemaakt. De Inspecteur draagt in dat geval de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor de aanvang van de beroepstermijn (o.a. HR 23 november 2007, nr. 42.953, LJN BB8440, BNB 2008/30).

4.7 Indien de bekendmaking van de uitspraak geschiedt door toezending, moet onder de dag van toezending worden verstaan de dag van terpostbezorging van de uitspraak (vgl HR 8 juli 1997, nr. 32.068, LJN AA2194, BNB 1997/312). Indien de datum van terpostbezorging is gelegen ná de dagtekening van de uitspraak, gaat de beroepstermijn ingevolge de onder 4.2 hiervoor opgenomen wettelijke bepalingen, in met ingang van de dag ná die van de terpostbezorging.

4.8 Niet in geschil is dat de uitspraken zijn gericht aan het (correcte) kantooradres van de gemachtigde, C. Evenmin is tussen partijen in geschil dat deze uitspraken op (woensdag) 5 oktober 2011 op het kantoor van deze gemachtigde per post zijn ontvangen. De Inspecteur heeft geen registratie van verzending (terpostbezorging) van de uitspraken overgelegd, maar heeft er mee volstaan te verwijzen naar de datum van ontvangst van de uitspraken op bezwaar door de gemachtigde. Nu niet in geschil dat de uitspraken op bezwaar op 5 oktober 2011 per post op het kantoor van de gemachtigde zijn ontvangen, acht het Hof het aannemelijk dat de uitspraken uiterlijk op (dinsdag) 4 oktober 2011 door de Inspecteur ter post zijn bezorgd. De beroepstermijn is derhalve uiterlijk aangevangen op (woensdag) 5 oktober 2011, zodat de beroepstermijn uiterlijk op (dinsdag) 15 november is geëindigd. De andersluidende opvatting van belanghebbende, namelijk dat de beroepstermijn in dit geval aanvangt op 6 oktober 2011 – te weten de dag ná ontvangst van de uitspraken op bezwaar door de gemachtigde – vindt geen steun in het recht.

4.9 De beroepschriften zijn gedagtekend op 16 november 2011. Deze beroepschriften zijn door de Rechtbank per fax ontvangen op 17 november 2011, en per (gewone) post op 18 november 2011. Zowel de per fax als de per post verzonden beroepschriften zijn ná 15 november 2011 door de Rechtbank ontvangen, en derhalve – ook indien wordt uitgegaan van de voor belanghebbende meest gunstige situatie waarin de beroepstermijn is aangevangen op 5 oktober 2011 – buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:9, eerste lid Awb. Nu belanghebbende niet anders heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt, en de gedingstukken niet tot een andere conclusie nopen, leidt het Hof uit de dagtekening van de beroepschriften af, dat deze tevens ná afloop van de in de vorige volzin bedoelde beroepstermijn ter post zijn bezorgd. Alsdan zijn de beroepschriften ook buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, Awb ingediend.

4.10 Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De door C aangevoerde omstandigheden dat de uitspraken alleen aan hem zijn verzonden en de door hem gestelde drukte op zijn kantoor waardoor hij niet eerder in staat is geweest beroepschriften bij de Rechtbank in te dienen, maken de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. kromhout, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 19 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 20 maart 2013.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.