Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, BZ8881, 12/00657
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, BZ8881, 12/00657
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 26 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8881
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:722
- Zaaknummer
- 12/00657
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting.
Vrijstelling voor interne reorganisatie. Taakoverdracht? Overdracht onroerende zaken.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00657
uitspraakdatum: 16 april 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 oktober 2012, nummer AWB 11/4358, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van onroerende zaken gelegen aan de A-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaken te Q) op aangifte een bedrag van € 360.270 aan overdrachtsbelasting voldaan.
1.2 Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 oktober 2012 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
1.7 De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende oefent in haar instellingen te Q, Z en R zorgtaken uit ten behoeve van blinden en slechtzienden. Zij verleent daarbij zowel zorg aan cliënten die woonachtig zijn in een van de instellingen als aan cliënten die niet in de instellingen verblijven.
2.2 Op 26 april 2010 heeft de Vereniging Y (hierna: de Vereniging) de eigendom van de onroerende zaken te Q voor een bedrag van € 6.004.546,88 aan belanghebbende overgedragen. Tot de datum van overdracht heeft de Vereniging de onroerende zaken te Q aan belanghebbende verhuurd. De Vereniging was verantwoordelijk voor de uitvoering en bekostiging van het meerjarenonderhoudsplan. Belanghebbende voerde de overige onderhoudswerkzaamheden uit.
2.3 In het jaar 2008 heeft de Vereniging een nieuw gebouw laten bouwen op het perceel in Q. In dit zogenoemde Combigebouw bevinden zich productie- en magazijnruimten ten behoeve van sociale werkplaatsen, onderwijs- en kantoorruimten en een restaurant. De stichtingskosten van het Combigebouw waren ongeveer € 10.000.000.
2.4 Op 19 februari 2010 hebben belanghebbende, de Vereniging en de stichting M een mantelovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst hebben de partijen afspraken vastgelegd op het gebied van vastgoed en bouwplannen op de locaties in Q, Zen R. Voor de locatie Q zijn de volgende afspraken gemaakt:
“V. Locatie Q
Artikel 5.1 Koop of huur
1. Partijen zullen in de komende periode de mogelijkheden onderzoeken om te komen tot een verkoop van locatie Q door de Vereniging aan X. De koopsom voor deze locatie en de overige voorwaarden voor verkoop zullen tussen Partijen nader moeten worden onderzocht en vastgesteld.
2. Indien geen koopovereenkomst tot stand komt blijft de huurovereenkomst tussen Partijen onverminderd van kracht. Het bepaalde in de algemene uitgangspunten van deze Mantelovereenkomst met betrekking tot bouwvergunningaanvraag en overige vergunningaanvragen is eveneens en onverkort op de locatie Q van toepassing.
3. De Vereniging heeft een taxatierapport laten opmaken ter bepaling van de marktwaarde van de locatie Q. Een exemplaar van het taxatierapport is inmiddels door de Vereniging aan X verstrekt.
Artikel 5.2 Combigebouw
1. Partijen stellen vast dat X op grond van de huurovereenkomst voorafgaande schriftelijke toestemming nodig heeft van de Vereniging alvorens zij een deel of het geheel van het door haar gehuurde kan onderverhuren. De Vereniging zal die toestemming niet op onredelijke gronden weigeren.
2. Partijen stellen vast dat op grond van de bestaande huurovereenkomst het onderhoud van het gehele terrein Q voor rekening is van de huurder.
2.5 De in artikel 5.1, derde lid, van de mantelovereenkomst genoemde taxatie betreft een taxatie door makelaarskantoor C, waarbij de totale verkoopwaarde in verhuurde staat van de onroerende zaken te Q per 16 december 2009 op € 6.750.000 is getaxeerd.
2.6 De overdrachtsprijs is lager vastgesteld dan de getaxeerde waarde, omdat de overdrachtsprijs mede is afgestemd op de hypothecaire restschuld van de Vereniging voor de onroerende zaken te Q.
2.7 Belanghebbende gebruikt het Combigebouw voor 68% voor belaste prestaties voor de omzetbelasting.
2.8 Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de onroerende zaken te Q op 27 mei 2010 een bedrag van € 360.270 voldaan op de aangifte overdrachtsbelasting.
2.9 Zowel belanghebbende als de Vereniging heeft de status van algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) in de zin van artikel 6.33, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende terecht een beroep doet op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 5d van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Besluit). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van het betaalde bedrag aan overdrachtsbelasting tot nihil.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet is de verkrijging bij fusie, splitsing en interne reorganisatie onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld.
4.2 Ingevolge artikel 5d, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Besluit is de onder 4.1 genoemde vrijstelling van toepassing op een verkrijging door een instelling of vereniging als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet IB 2001 (hierna: ANBI’s) bij een taakoverdracht tussen twee of meer ANBI’s, indien in het kader daarvan alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak aan de verkrijgende ANBI worden overgedragen, mits bij de overdracht commerciële factoren geen rol spelen. In artikel 5d, tweede lid, van het Besluit is bepaald, dat de vrijstelling niet van toepassing is op de verkrijging indien de overdracht uitsluitend de exploitatie van onroerende zaken inhoudt of de afzonderlijke overdracht van onroerende zaken betreft of als de onroerende zaken niet worden aangewend voor de overgedragen taak.
4.3 Belanghebbende stelt dat is voldaan aan de in artikel 5d van het Besluit gestelde eis van taakoverdracht, omdat niet alleen de onroerende zaak, maar ook het beheer alsmede de onderhouds- en exploitatietaken door de Vereniging zijn overgedragen aan belanghebbende. Mocht geen sprake zijn van een taakoverdracht, dan staat dit volgens belanghebbende aan de toepassing van de vrijstelling niet in de weg, omdat de besluitgever ten onrechte de eis heeft gesteld dat sprake moet zijn van een taakoverdracht. Daarmee is volgens belanghebbende de besluitgever buiten zijn delegatiebevoegdheid getreden. Daarnaast is de eis in strijd met de gelijke behandeling. Belanghebbende stelt dat artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bij een reorganisatie van ANBI’s op een gelijke wijze moet worden toegepast als bij een reorganisatie van vennootschappen. Nu in artikel 5b van het Besluit niet de eis van taakoverdracht wordt gesteld bij een interne reorganisatie van vennootschappen, kan deze eis bij een reorganisatie van ANBI’s evenmin gesteld worden.
4.4 De Inspecteur is van mening dat geen taakoverdracht heeft plaatsgevonden. De besluitgever is zijn delegatiebevoegdheid volgens de Inspecteur niet te buiten gegaan bij het vaststellen van de eisen in artikel 5d van het Besluit en heeft daarbij evenmin gelijke gevallen ongelijk behandeld. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat artikel 15, vierde lid, van de Wet in de weg staat aan de toepassing van de vrijstelling.
4.5 Bij een taakoverdracht in de zin van artikel 5d van het Besluit heeft de besluitgever, mede gelet op het tweede lid van dat artikel, beoogd dat een complex van activiteiten in de sfeer van het algemeen nut of in het kader van de verenigingsactiviteiten met de daarbij behorende activa en passiva wordt overgedragen, dat meer omvat dan het verstrekken van huisvesting tegen een vergoeding en het dragen van eigenaarslasten. De Vereniging heeft enkel de onroerende zaken te Q aan belanghebbende verhuurd en de eigenaarslasten, zoals de kosten van uitvoering van groot onderhoud en renovatie, gedragen. Belanghebbende huurde de onroerende zaken te Q, droeg de huurderslasten, verzorgde het tuinonderhoud en gebruikte de gehuurde onroerende zaken voor de zorgtaken binnen haar instellingen. Onder deze omstandigheden is de overdracht van de onroerende zaken te Q door de Vereniging aan belanghebbende niet aan te merken als een taakoverdracht als bedoeld in artikel 5d van het Besluit.
4.6 De besluitgever is niet buiten zijn delegatiebevoegdheid getreden met het stellen van de eis van taakoverdracht. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet biedt de besluitgever een ruime bevoegdheid tot het vaststellen van voorwaarden. Van deze ruime bevoegdheid heeft de besluitgever gebruik gemaakt door het overdragen van taken tussen onafhankelijke ANBI’s onder een vrijstelling voor interne reorganisaties te brengen. Nu een taakoverdracht tussen onafhankelijke ANBI’s waarbij tevens een onroerende zaak wordt overgedragen, niet gelijk is aan interne reorganisatie als bedoeld in artikel 5b van het Besluit, waarbij onroerende zaken worden overgedragen tussen vennootschappen die tot een concern behoren, is evenmin sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
4.7 De Inspecteur heeft derhalve terecht het verzoek om teruggaaf geweigerd. Het nadere standpunt van de Inspecteur inzake de toetsing aan artikel 15, vierde lid, van de Wet behoeft dan geen behandeling.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 16 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.