Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA1810, 12/00542 en 12/00543
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA1810, 12/00542 en 12/00543
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 mei 2013
- Datum publicatie
- 3 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:CA1810
- Zaaknummer
- 12/00542 en 12/00543
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Vereiste aangifte niet gedaan. Omkering en verzwaring bewijslast. Rentelasten en huisvestingskosten niet overtuigend aangetoond.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00542 en 12/00543
uitspraakdatum: 22 mei 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V. te Z (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 augustus 2012, nummers AWB 11/4950 en 11/4954, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.000. Daarbij is voorts € 2.474 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Deze navorderingsaanslag en de beschikking heffingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar verminderd tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 78.391 en een heffingsrente van € 2.086.
1.3 Aan belanghebbenden is voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.000. Daarbij is voorts heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.517 en is een verzuimboete opgelegd van € 567.
1.4 Deze aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 71.702 en een heffingsrente van € 1.208. De boetebeschikking is daarbij gehandhaafd.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.8 Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 10 april 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen. Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 19 februari 2013 van de griffier van het Hof, gericht aan het door haar opgegeven adres A-straat 1 te Z, uitgenodigd voor de behandeling van de onderhavige zaken ter zitting op 10 april 2013 om 10.00 uur te Arnhem. Blijkens informatie van Post.nl (tracktrace) is deze brief op 20 februari 2013 op genoemd adres afgeleverd.
1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is op 31 maart 2000 opgericht onder de naam Y B.V. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel verricht belanghebbende activiteiten op het gebied van (in)direct verwerven van belangen in registergoederen, het oprichten/verwerven van, deelnemen in, samenwerken met, het voeren van directie over, alsmede het (doen) financieren van andere ondernemingen, in welke rechtsvorm ook en het verstrekken/aangaan van geldleningen en het voeren van beheer/beschikken over registergoederen.
2.2. Op 17 oktober 2006 zijn alle aandelen in belanghebbende overgedragen aan Q B.V. Daarbij is de naam van belanghebbende gewijzigd in haar huidige naam. Na deze aandelenoverdracht had Q B.V. een schuld aan belanghebbende van € 920.337.
2.3. Op 17 oktober 2006 heeft belanghebbende van haar moedermaatschappij Q B.V. de onroerende zaak aan de A-straat 1 te Z (hierna: het pand) in eigendom verworven voor een bedrag van € 950.000. De met betrekking tot het pand ten behoeve van een bank gevestigde hypotheekrechten zijn niet op belanghebbende ‘overgegaan’. De koopsom van € 950.000 is door belanghebbende schuldig gebleven.
2.4. Het pand wordt door belanghebbende verhuurd aan R B.V., een zustervennootschap van belanghebbendes moedermaatschappij Q B.V.
2.5. Belanghebbende is met betrekking tot de onderhavige jaren (2007 en 2008) uitgenodigd tot het doen van de aangiften voor de vennootschapsbelasting. Zij is, omdat de aangiften niet werden ingediend door belanghebbende, vervolgens door de Inspecteur aangemaand tot het doen van die aangiften. Belanghebbende heeft de aangiften vennootschapsbelasting 2007 en 2008 niet ingediend bij de Inspecteur.
2.6. Met dagtekening 22 augustus 2009 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting 2007 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de aanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Met dagtekening 30 september 2010 heeft de Inspecteur voorts de onderhavige navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2007 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een geschat belastbaar bedrag van € 90.000.
2.7. Met dagtekening 11 december 2010 heeft de Inspecteur vervolgens ambtshalve de onderwerpelijke aanslag vennootschapsbelasting 2008 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een geschat belastbaar bedrag van eveneens € 90.000. Daarbij is voorts een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 567.
2.9. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2007 en tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2008 bezwaar aangetekend. In het kader van deze bezwaarprocedures heeft belanghebbende rapporten inzake de jaarrekening over 2007 en over 2008 overgelegd. In het rapport over 2007 is een belastbaar bedrag van € 19.748 vermeld. Daarbij is aan huisvestingskosten een bedrag van € 31.817 in aftrek gebracht en is als rentelast een bedrag van € 26.849 in aanmerking genomen. In het rapport over 2008 is een bedrag van € 11.475 als belastbaar bedrag vermeld. Daarbij is een bedrag van € 10.969 aan huisvestingskosten in aftrek gebracht en is € 49.258 aan rentelast in aanmerking genomen. In de rapporten is vermeld dat zij zijn opgesteld op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens. Voorts is vermeld dat de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden met zich brengen dat de werkzaamheden niet kunnen resulteren in die zekerheid omtrent de getrouwheid van de jaarrekeningen welke aan een accountantsverklaring of aan een beoordelingsverklaring kan worden ontleend. Op basis van deze rapporten heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de navorderingsaanslag te verminderen tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 19.748 en de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.475.
2.10. De Inspecteur heeft belanghebbende op de voet van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht informatie te verstrekken over (onder meer) de huisvestingskosten en de rentelasten. Aan deze verplichting heeft belanghebbende niet voldaan.
2.11 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2007 verminderd tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 78.391. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de gegevens in de jaarrekening over 2007, zij het dat de Inspecteur de geclaimde aftrek voor de huisvestingskosten van € 31.817 en voor de rentekosten tot een bedrag van € 26.826 niet heeft gehonoreerd. In zijn op het jaar 2008 betrekking hebbende uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 71.702. Daarbij is de Inspecteur eveneens uitgegaan van de door belanghebbende overgelegde jaarrekening (2008), maar ook voor dat jaar heeft de Inspecteur de door belanghebbende geclaimde aftrekken voor huisvestingskosten en rentelast niet aanvaard.
2.12 Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de onderhavige belastingaanslagen – zoals verminderd na bezwaar – tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de Inspecteur terecht aftrek van de huisvestingskosten en van de rente heeft geweigerd. Voorts is in geschil of terecht een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend, de tweede en derde vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de over 2007 opgelegde navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 19.748 en tot vermindering van de voor 2008 opgelegde aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.475. Voorts concludeert belanghebbende tot vernietiging van de boetebeschikking.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Omkering bewijslast
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met betrekking tot de onderhavige jaren (2007 en 2008) geen gevolg heeft gegeven, ook niet na de aanmaningen van de Inspecteur daartoe, aan de uitnodigingen van de Inspecteur tot het doen van de aangiften vennootschapsbelasting voor die jaren.
4.2. Dit betekent, gelijk de Inspecteur heeft gesteld en de Rechtbank heeft geoordeeld, dat belanghebbende voor de jaren 2007 en 2008 niet ‘de vereiste aangiften’ heeft gedaan. Dit brengt mee dat belanghebbende moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de belastingaanslagen, onjuist zijn (artikel 27j, tweede lid in verbinding met artikel 27e, eerste lid, van de AWR).
4.3. Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast geldt ten aanzien van de gehele aanslag/uitspraak op bezwaar (vgl. HR 14 november 1990, nr. 26727, LJN ZC4441, BNB 1992/127 en Hof Arnhem 31 januari 2012, nr. 11/00427, nr. LJN BV6157).
Huisvestingskosten
4.4. Belanghebbende stelt dat voor 2007 een bedrag van € 31.817 en voor 2008 een bedrag van € 10.969 aan huisvestingskosten met betrekking tot het pand ten laste van het resultaat dient te worden gebracht. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling in de fase van bezwaar een rapport inzake de jaarrekening 2007 en een rapport inzake de jaarrekening 2008 aan de Inspecteur overgelegd, waarin die bedragen als huisvestingskosten in aanmerking zijn genomen en in de fase van beroep heeft belanghebbende specificaties van de huisvestingskosten en - met betrekking tot het jaar 2007 - verschillende facturen overgelegd.
4.5. In aanmerking genomen dat de jaarrekeningen zijn opgesteld op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens, de overgelegde facturen niet ten name van belanghebbende zijn gesteld, sommige van die facturen geen betrekking hebben op de onderhavige jaren en enige facturen betrekking hebben op verstrekte nutsvoorzieningen, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat zij overtuigend heeft aangetoond, dat de door haar genoemde bedragen aan huisvestingskosten kosten van belanghebbende vormen. Hierbij verdient opmerking dat, anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, de enkele omstandigheid dat de facturen betrekking hebben op het belanghebbende in eigendom toebehorende pand niet reeds de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van aan belanghebbende toerekenbare kosten, aangezien de op de facturen vermelde bedragen evenzeer kosten van de huurder van het pand zouden kunnen vormen. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, dwingt niet tot een andersluidend oordeel. Nu geen sprake is van kosten van belanghebbende, kan de stelling van belanghebbende dat aftrek gerechtvaardigd is omdat haar aandeelhoudster de betreffende kosten op grond van aandeelhoudersmotieven voor haar rekening heeft genomen, reeds hierom niet slagen.
Rentelasten
4.6 Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op aftrek van rentekosten ter zake van het pand. Voor het jaar 2007 voor een bedrag van € 26.826 en voor het jaar 2008 een bedrag van € 49.258. In het licht van de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat belanghebbende met betrekking tot het pand in de onderhavige jaren geen schuld had – verwezen wordt naar de door de Inspecteur bij de Rechtbank overgelegde pleitnota – is belanghebbende, die in dit verband geen enkel controleerbaar stuk heeft overgelegd, naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd aannemelijk te maken, laat staan te doen blijken, dat zij de door haar gestelde ten laste van het resultaat te brengen rentekosten heeft gemaakt.
Redelijke schatting
4.7. De omstandigheid dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, laat onverlet dat de Inspecteur bij het vaststellen van de belastingaanslagen dan wel bij het doen van uitspraken op bezwaar niet naar willekeur mag handelen. Er moet sprake zijn van een redelijke schatting. Anders dan belanghebbende betoogt, is daarvan te dezen sprake. Bij het doen van de uitspraken op bezwaar is de Inspecteur immers uitgegaan van de door belanghebbende in de jaarrekeningen verstrekte gegevens, zij het dat hij twee door belanghebbende geclaimde posten wegens een volstrekt ontoereikende onderbouwing ervan niet in aftrek heeft aanvaard. Zulks kan niet als onredelijk of willekeurig worden bestempeld.
Boete
4.8 Met betrekking tot het jaar 2007 is aan belanghebbende geen verzuimboete opgelegd. In zoverre de grief van belanghebbende inzake de boete betrekking heeft op dat jaar, kan die grief niet slagen. Voor wat betreft de voor het jaar 2008 opgelegde verzuimboete is niet in geschil dat belanghebbende in verzuim is gebleven met betrekking tot het doen van de aangifte. Voorts acht het Hof de stelling van de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende voor het derde jaar op rij in verzuim is (tijdig) aangifte te doen. In dat licht bezien, acht het Hof een boete van € 567, zoals opgelegd door de Inspecteur, passend en geboden voor het onderhavige verzuim. De stelling van belanghebbende dat de boetebeschikking moet worden vernietigd omdat aan haar moedermaatschappij ook een verzuimboete is opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte, vindt geen steun in het recht.
Heffingsrente
4.9 Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de belastingaanslagen, zoals verminderd bij de uitspraken op bezwaar, in stand worden gelaten, ziet het Hof geen grond voor (verdere) vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is te Arnhem op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.