Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2013, CA2659, 12-00673
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2013, CA2659, 12-00673
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 mei 2013
- Datum publicatie
- 10 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:CA2659
- Zaaknummer
- 12-00673
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
Kostenvergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00673
uitspraakdatum: 28 mei 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 oktober 2012, nummer AWB 12/50, in het geding tussen heffingsambtenaar en
X te Z (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1, te Q, per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op 1 januari 2011, voor het jaar 2011, vastgesteld op € 346.000.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 312.000. Daarbij heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 223,90.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 oktober 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar – voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding – vernietigd, de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 679,90, de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 874.
1.4 De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door A. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [ ].
1.7 De gemachtigde van de gemeente Barneveld heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft de gemachtigde van de gemeente Barneveld, zonder bezwaar van de wederpartij, een artikel overgelegd met de titel ‘De feiten over WOZ-bezwaren’.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak a-straat 1, te Q, per waardepeildatum 1 januari 2010 vastgesteld op € 346.000.
2.2 A, verbonden aan het kantoor B, heeft bij brief van 6 april 2011 namens belanghebbende tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
2.3 Bij brief van 11 april 2011 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en aangegeven dat het bezwaar voldoende aanknopingspunten biedt voor een nader onderzoek en dat derhalve geen nadere toelichting en een deskundigenverslag ter onderbouwing van het bezwaarschrift hoeft te worden ingediend.
2.4 Op 3 mei 2011 heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende een conceptuitspraak op bezwaar toegestuurd. De begeleidende brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
Inmiddels is uw bezwaarschrift beoordeeld met als uitkomst dat de vastgestelde waarde van € 346.000,- wordt gewijzigd in € 312.000,-. In uw bezwaarschrift verzoekt u om aanpassing van de waarde naar circa € 279.000,-. Omdat u (…) heeft aangegeven dat u bij een gedeeltelijk afwijzende uitspraak wenst te worden gehoord, ontvangt u bijgevoegd de conceptuitspraak op uw bezwaarschrift.
Ik verzoek u de (concept)uitspraak te beoordelen en mij te berichten of u bij nader inzien toch met de vastgestelde waarde van € 312.000,- kunt instemmen.
(…)”
2.5 Bij brief van 18 mei 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaarschrift nader gemotiveerd. Een door taxateur C, verbonden aan taxatiebureau D, opgesteld taxatierapport is als bijlage bij deze nadere motivering gevoegd. In het taxatierapport wordt geconcludeerd tot een waarde, per waardepeildatum 1 januari 2010, van € 279.000.
2.6 A heeft een factuur aan belanghebbende verzonden, waarbij een bedrag van € 380,80 (vier uren maal € 80 verhoogd met omzetbelasting) in rekening is gebracht voor de door C verrichte taxatiewerkzaamheden. Verder zijn op de factuur de kosten van het bezwaarschrift en van de kadastrale uittreksels opgenomen. Op de factuur is vermeld dat de nota pas hoeft te worden voldaan nadat de toewijzende uitspraak van de gemeente Barneveld door belanghebbende is ontvangen.
2.7 Op 7 juni 2011 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek is gesproken over zes in de gemeente Barneveld gelegen objecten, waaronder de woning van belanghebbende.
2.8 Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld heeft op 15 februari 2011 de “Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en daarop gebaseerde heffingen gemeente Barneveld” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 24 februari 2011 en in werking getreden op 25 februari 2011. Voor zover voor het onderhavige geschil van belang is, luiden deze beleidsregels als volgt:
Artikel 2 Kosten derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals vermeld in artikel 1 onderdeel a, Bpb, wordt vastgesteld door de in de bijlage van het Bpb genoemde punten per proceshandelingen als uitgangspunt te nemen waarbij een correctie wordt toegepast als genoemd in artikel 3 voor zover belanghebbende de kosten voor deze handelingen redelijkerwijs niet, of niet volledig heeft hoeven maken. (…)
Artikel 3 Punten proceshandelingen
1. Aan de hierna genoemde proceshandelingen worden de volgende punten toegekend:
a. indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4 Awb): 1 punt
b. verschijnen op een hoorzitting (artikel 7:2 en 7:16 Awb): 1 punt
c. bijwonen nadere hoorzitting (artikel 7:9 en 7:23 Awb): 0,5 punt
2. Indien de onder b en c genoemde proceshandelingen plaatsvinden op verzoek van de belanghebbende partij waarbij deze het horen geheel of gedeeltelijk gebruikt als alternatief voor het schriftelijk bezwaar, wordt het indienen van het bezwaar en de hoorzitting redelijkerwijs tezamen beschouwen als één proceshandeling waarvoor tezamen 1 procespunt wordt toegekend die vervolgens wordt gewogen conform artikel 5 van deze beleidsregels.
3. Op grond van artikel 2 lid 3 van Bpb wordt geen punt voor de hoorzitting toegekend indien en voor zover hetgeen daar naar voren wordt gebracht niet leidt tot verandering van inzichten van de heffingsambtenaar.
Artikel 8 Kostenvergoeding derde deskundige
1. Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en zijn bijdrage aan deze hoorzitting draagt er toe bij dat het besluit (verder dan in de conceptuitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting.
2. Een taxatierapport is per definitie uitgesloten van proceskostenvergoeding. Toezending van, verwijzing naar of citeren uit een taxatierapport wordt door de gemeente opgevat als onderdeel van het bezwaarschrift en komt daarmee niet zelfstandig voor vergoeding in aanmerking. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal van bovenstaande bepaling worden afgeweken.”
2.9 Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2011 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 312.000. Hij heeft daarin overwogen dat de taxateur van de gemeente heeft geconstateerd dat de oorspronkelijk gehanteerde vergelijkingsobjecten niet goed vergelijkbaar zijn, dat uit het heronderzoek is gebleken dat de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag is vastgesteld, maar dat de door belanghebbende voorgestane waarde niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. De heffingsambtenaar heeft de kosten van de rechtsbijstand vergoed tot een bedrag van € 218 [1 punt (bezwaarschrift), waarde per punt € 218, wegingsfactor 1]. Verder heeft de heffingsambtenaar een vergoeding van € 5,90 toegekend voor de kosten van de kadastrale uittreksels. Op grond van de in 2.7 weergegeven beleidsregels heeft de heffingsambtenaar een vergoeding van de kosten van het hoorgesprek en het taxatierapport geweigerd.
2.10 Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende een pdf-bestand getoond van de factuur die daags na de uitspraak van de Rechtbank aan belanghebbende is toegestuurd. Op deze factuur worden onder meer de kosten verbonden aan het hoorgesprek aan belanghebbende in rekening gebracht.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de hoogte van de aan belanghebbende toe te kennen proceskostenvergoeding. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1) Komen de voor het taxatierapport gemaakte (deskundige)kosten voor vergoeding in aanmerking?
2) Komt het hoorgesprek voor vergoeding in aanmerking?
3) Heeft de Rechtbank het juiste gewicht aan de zaak toegekend?
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3 Belanghebbende stelt dat hij de taxatiekosten redelijkerwijs heeft moeten maken en dat deze op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) dienen te worden vergoed. Nu bij uitspraak op bezwaar de waarde van de onroerende zaak is verminderd, komen – aldus belanghebbende – ook de kosten van het hoorgesprek voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende conformeert zich aan de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor 1.
3.4 De heffingsambtenaar is van mening dat voornoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet is voldaan aan de redelijkheidstoets van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de beleidsregels zulks ook niet mogelijk maken. Ook wijst hij er op dat het hoorgesprek niet heeft geleid tot een verdere verlaging van de waarde van de onroerende zaak en dat een eventuele vergoeding voor het hoorgesprek nooit meer kan bedragen dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Gelet op het beleid van de gerechtshoven en rekening houdend met de feitelijke situatie zou voor het gewicht van de zaak moeten worden uitgegaan van wegingsfactor 0,5.
3.5 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de vergoeding van de kosten van het taxatierapport en tot vaststelling van deze vergoeding op een bedrag van € 119 (twee uren maal € 50 verhoogd met omzetbelasting).
3.7 De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair concludeert de heffingsambtenaar tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de procekostenvergoeding, tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport ad € 119, en tot vergoeding van de kosten in de beroepsfase waarbij als wegingsfactor wordt uitgegaan van 0,5.
4. Beoordeling van het geschil
Vergoeding kosten taxatierapport
4.1 Op grond van het tweede lid van artikel 7:15 Awb bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende dient hierom uiterlijk vóór de uitspraak op bezwaar te verzoeken en het bestreden besluit dient te worden herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Met de woorden " redelijkerwijs heeft moeten maken" is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets). In het vierde lid van artikel 7:15 Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit.
4.2 Artikel 1, aanhef en onderdeel b van het Besluit bepaalt dat een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid Awb, betrekking kan hebben op: "kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht."
4.3 Niet in geschil is dat belanghebbende tijdig heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en dat de WOZ-beschikking is verminderd wegens aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
4.4 Met betrekking tot de vraag of de aan een taxatierapport verbonden kosten kunnen worden aangemerkt als “kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken”, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, in het algemeen zal voldoen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs moeten zijn gemaakt (HR 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256 en HR 13 juli 2012, nr. 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259).
4.5 Naar het oordeel van het Hof heeft de Hoge Raad in bovengenoemde arresten een algemene regel geformuleerd. Het Hof ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak van deze algemene regel af te wijken. Ook na ontvangst van een conceptuitspraak op bezwaar kan niet worden gezegd dat het voor een belastingplichtige onredelijk is om – indien de heffingsambtenaar niet geheel aan zijn standpunt tegemoet komt – een taxatierapport te laten opstellen teneinde de door hem voorgestane waarde te onderbouwen en te trachten om de heffingsambtenaar alsnog op andere gedachten te brengen.
4.6 De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat bewijsvoering – in de vorm van het overleggen van een taxatierapport – in de bezwaarfase niet aan de orde is en dat gelet op de volledige heroverweging welke in de bezwaarfase plaats heeft, de informatie uit een taxatierapport dat namens belanghebbende is ingediend niet anders kan worden behandeld dan de informatie uit het bezwaarschrift zelf. Dit betoog dient gelet op de hiervoor onder 4.4 vermelde algemene regel te worden verworpen.
4.7 Verder betoogt de heffingsambtenaar dat het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat het taxatierapport geen bijdrage heeft geleverd aan de uiteindelijke beslissing. Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in dit standpunt. Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt in een procedure voor de bestuursrechter ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770, BNB 2013/41 en HR 30 november 2012, nr. 12/00778, LJN BY4617, BNB 2013/55). Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden indien in de bezwaarfase een taxatierapport aan de heffingsambtenaar wordt overgelegd.
4.8 De stelling van de heffingsambtenaar dat het niet toekennen van een vergoeding voor kosten als de onderhavige strookt met de beleidsregels, miskent dat die beleidsregels geen algemeen verbindende voorschriften vormen (artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) en derhalve de belastingplichtigen en de bestuursrechter in belastingzaken niet kunnen binden. Weliswaar dient een bestuursorgaan – in beginsel – te handelen overeenkomstig de beleidsregel (artikel 4:84, van de Awb), maar dat geldt uiteraard niet wanneer die beleidsregel, zoals hier, niet strookt met de wet, in het onderhavige geval het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb zoals uitgelegd door de Hoge Raad in zijn jurisprudentie en ten nadele van de belastingplichtige werkt. Daarom moet worden geconcludeerd dat het in de beleidsregels opgenomen voorschrift dat “een taxatierapport per definitie [is] uitgesloten van proceskostenvergoeding” niet verbindend is.
4.9 Een en ander voert het Hof tot de conclusie dat belanghebbende de kosten voor het taxatierapport in redelijkheid heeft moeten maken. Hetgeen de heffingsambtenaar overigens nog heeft aangevoerd, doet aan die conclusie niet af. In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat – gelet op het door de gerechtshoven ontwikkelde beleid (Strt. 2012, 26039) – in dat geval recht bestaat op een vergoeding van € 119 (twee uren maal € 50 vermeerderd met omzetbelasting) voor de kosten van het taxatierapport.
4.10 Tenslotte heeft de heffingsambtenaar nog gesteld dat vanwege de tussen belanghebbende en zijn gemachtigde gemaakte afspraken omtrent de betaling van de factuur, inhoudende dat betaling slechts hoeft te geschieden na ontvangst van de proceskostenvergoeding van de gemeente, belanghebbende in wezen de factuur niet hoefde te betalen waardoor er geen sprake kan zijn van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan deze betalingsafspraak, die naar het oordeel van het Hof als “no cure, no pay” kan worden gekwalificeerd, staat vergoeding van dergelijke kosten niet in de weg (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281; HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770, BNB 2013/41; HR 12 april 2013, nr. 12/02674, LJN BZ6822).
Vergoeding kosten hoorgesprek
4.11 Naar het oordeel van het Hof heeft als uitgangspunt te gelden dat de kosten van een hoorgesprek – evenals de kosten van het taxatierapport – in het algemeen kunnen worden aangemerkt als “kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken” als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, Awb. Het Hof ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dat de gemachtigde hetgeen hij tijdens het hoorgesprek heeft gezegd, wellicht ook schriftelijk had kunnen uiteenzetten, brengt niet mee dat indien een belanghebbende en zijn gemachtigde ervoor kiezen om te trachten de heffingsambtenaar tijdens een hoorgesprek van hun gelijk te overtuigen, daarmee onredelijk zouden handelen. Dat de gemachtigde in andere gevallen wellicht van een hoorgesprek afziet, maakt het voeren van een hoorgesprek in de onderhavige zaak evenmin onredelijk.
4.12 In de Bijlage bij het Besluit is een forfaitaire regeling opgenomen voor de berekening van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Bijlage kent aan het verschijnen tijdens het hoorgesprek één punt toe, zonder nadere eisen te stellen aan bijvoorbeeld de duur of de inhoud van het hoorgesprek. Evenmin is – gelet op het forfaitaire karakter van de regeling – relevant welke kosten daadwerkelijk aan de verleende rechtsbijstand zijn verbonden (vgl. HR 15 februari 1995, nr. 28205, BNB 1995/94).
4.13 De stelling van de heffingsambtenaar dat hij niet overgaat tot het uitkeren van taxatiekosten omdat de beleidsregels bepalen dat het hoorgesprek en het bezwaarschrift tezamen als één proceshandeling moeten worden aangemerkt, wordt verworpen omdat deze beleidsregels op dat punt strijdig zijn met de in Bijlage bij het Besluit opgenomen forfaitaire regeling die zowel aan het bezwaarschrift als aan het hoorgesprek een punt toekent. Hetzelfde heeft te gelden voor de stelling dat op grond van de beleidsregels geen vergoeding wordt toegekend, omdat het hoorgesprek niet heeft geleid tot verandering van de inzichten van de heffingsambtenaar. Op grond van het Besluit wordt voor het enkele verschijnen van de gemachtigde tijdens de hoorzitting een punt toegekend. Naar het oordeel van het Hof kan de omstandigheid dat het hoorgesprek in de visie van de heffingsambtenaar geen bijdrage heeft geleverd aan zijn beslissing niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3 van het Besluit.
4.14 Tenslotte heeft de heffingsambtenaar nog gesteld dat geen sprake kan zijn van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen omdat de gemachtigde pas na de uitspraak van de Rechtbank het hoorgesprek aan belanghebbende heeft gefactureerd. Naar het oordeel van het Hof staat dit factureringstijdstip niet aan een kostenvergoeding in de weg. Het Hof wijst in dat verband nogmaals op de in overweging 4.10 genoemde arresten van de Hoge Raad. Niet in geschil is dat de rechtsbijstand bij het hoorgesprek door de gemachtigde is verleend op basis van “no cure no pay”-afspraken. Naar het oordeel van het Hof is in dat geval niet van belang of gedurende het traject facturen worden gestuurd die pas na ontvangst van de proceskostenvergoeding hoeven te worden voldaan of dat wordt gefactureerd nadat uitspraak is gedaan.
4.15 Gelet op het hiervoor overwogene komen de kosten van het hoorgesprek voor vergoeding in aanmerking.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof ziet aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor het bezwaar stelt het Hof deze kosten vast op € 594,90. Dit bedrag bestaat uit € 470 voor de kosten van rechtsbijstand (2 punten voor het bezwaarschrift en het hoorgesprek, waarde per punt € 235, wegingsfactor 1), € 119 voor het taxatierapport en € 5,90 voor de kosten van de kadastrale uittreksels. Verder stelt het Hof de kosten voor beroep vast op € 944 (2 punten voor het beroepschrift en de aanwezigheid ter zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1) en de kosten voor hoger beroep eveneens op € 944 (2 punten voor het hogerberoepschrift en de aanwezigheid ter zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1). In dit verband wordt opgemerkt dat de te vergoeden proceskosten zijn berekend aan de hand van het met ingang van 1 januari 2013 verhoogde tarief (vgl. HR 19 april 2013, nr. 11/03600, LJN BX4034).
Voor wat betreft de hoogte van de wegingsfactor is het Hof afgeweken van het beleid van de gerechtshoven dat, zoals de heffingsambtenaar betoogt, wegingsfactor 0,5 voorschrijft. De complexiteit van het geding in beroep en hoger beroep en de omvang van de door de heffingsambtenaar opgeworpen grieven, rechtvaardigen naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval een dergelijke afwijking.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de toegekende proceskostenvergoeding betreft,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar, voor zover deze betrekking heeft op de toegekende proceskostenvergoeding,
– stelt de vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 594,90,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.888.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 28 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 mei 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.