Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10244, 13/00350 t/m 13/00357, 13/00359, 13/00360, 13/00362 t/m 13/00365, 13/00405, 13/00417, 13/00418, 13/00420, 13/00421 en 13/00427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10244, 13/00350 t/m 13/00357, 13/00359, 13/00360, 13/00362 t/m 13/00365, 13/00405, 13/00417, 13/00418, 13/00420, 13/00421 en 13/00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 december 2014
Datum publicatie
16 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:10244
Formele relaties
Zaaknummer
13/00350 t/m 13/00357, 13/00359, 13/00360, 13/00362 t/m 13/00365, 13/00405, 13/00417, 13/00418, 13/00420, 13/00421 en 13/00427

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navorderingen ter zake van verzwegen buitenlandse bankrekening terecht? Formele grieven.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 13/00350 t/m 13/00357, 13/00359, 13/00360, 13/00362 t/m 13/00365, 13/00405, 13/00417, 13/00418, 13/00420, 13/00421 en 13/00427

uitspraakdatum: 23 december 2014

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost Nederland van 21 februari 2013, nummers AWB 08/3105 en 12/982, en de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 21 februari 2013, nummers 11/5507 t/m 11/5521, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 28 december 2007, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 1995 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 2.924 en een verhoging van f 2.924. Bij beschikking is een bedrag van f 1.082 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 31 december 2008, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1996 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 3.610 en een verhoging van f 3.610. Bij beschikking is een bedrag van f 1.316 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1997 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 5.098 en een verhoging van f 5.098. Bij beschikking is een bedrag van f 1.783 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1998 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 6.296 en bij afzonderlijke beschikking een boete van f 6.296. Bij beschikking is een bedrag van f 1.997 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.5.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1999 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 8.992 en bij afzonderlijke beschikking een boete van f 8.992. Bij beschikking is een bedrag van f 2.585 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.6.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2000 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van f 9.229 en bij afzonderlijke beschikking een boete van f 9.229. Bij beschikking is een bedrag van f 2.321 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.7.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2001 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 1.945 (geheel het gevolg van een correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 1.924. Bij beschikking is een bedrag van € 401 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.8.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 28 december 2007, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2002 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 1.774 (geheel het gevolg van een correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 1.774. Bij beschikking is een bedrag van € 309 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.9.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2003 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 2.483 (geheel het gevolg van een correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 2.364. Bij beschikking is een bedrag van € 363 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.10.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2004 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 1.767 (geheel het gevolg van een correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 1.621. Bij beschikking is een bedrag van € 197 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.11.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 70.176 (waarvan een bedrag van € 453 vanwege belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 443. Bij beschikking is een bedrag van € 2.259 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.12.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2007 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 77.138 (waarvan een bedrag van € 1.087 vanwege belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 1.075. Bij beschikking is een bedrag van € 1.873 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.13.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) over het jaar 1998 opgelegd tot naar een bedrag aan verschuldigde VB van f 364 en een verhoging van f 364. Bij beschikking is een bedrag van f 112 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.14.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de VB over het jaar 1999 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde VB van f 749 en bij afzonderlijke beschikking een boete van f 749. Bij beschikking is een bedrag van f 212 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.15.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2009, een navorderingsaanslag in de VB over het jaar 2000 opgelegd tot een bedrag aan verschuldigde VB van f 1.106 en bij afzonderlijke beschikking een boete van f 1.106. Bij beschikking is een bedrag van f 276 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.16.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar van 3 juni 2008 en 24 november 2011 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.17.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft, als rechtsopvolger van de rechtbank Arnhem, de beroepen inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2004, de daarmee samenhangende boetebeschikking en beschikking heffingsrente, alsmede de beroepen inzake de boetebeschikkingen samenhangende met de belastingaanslagen IB/PVV 2002, 2003, 2006 en 2007 gegrond verklaard en verminderd tot € 1.647 (IB/PVV 2004), € 1.507 (boete 2002), € 2.127 (boete 2003), € 1.483 (boete 2004), € 420 (boete 2006) en € 1.021 (boete 2007). De Rechtbank heeft de overige beroepen ongegrond verklaard. Ten slotte heeft de Rechtbank bepaald dat het onderzoek in verband met het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt heropend op nader te bepalen wijze.

1.18.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur en belanghebbende hebben over en weer verweerschriften ingediend. De Inspecteur heeft in het door hem ingediende hoger beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft in die zaken afgezien van het indienen van een conclusie van dupliek.

1.19.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.20.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door mr. [C].

1.21.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1967 en gehuwd met [D] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen, gegevens verstrekt aan de FIOD-ECD, Team Internationaal, welke gegevens bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De gegevens bestaan uit een Nota met twaalf bijlagen. De bijlagen behorende bij de Nota zijn genummerd als B1 tot en met B12.

2.3.

In de Nota van 18 februari 2005 is vermeld dat het gegevens betreft van de bank [E] (hierna: [E]). De twaalf bijlagen bevatten onder meer gegevens over bank- en beleggingsrekeningen, standen van die rekeningen per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 en namen van rekeninghouders.

2.4.

Door de FIOD-ECD is een onderzoek ingesteld naar de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens, welk onderzoek zich heeft gericht op de – nadere – identificatie van de rekeninghouders. Daarbij zijn de ontvangen gegevens op geautomatiseerde wijze verwerkt waarbij de (vermoedelijke) gerechtigden nader werden geïdentificeerd en hun burgerservicenummer (ook wel: sofinummer) werd vermeld (“sofiëring”).

2.5.

De bewerkte gegevens zijn door de FIOD-ECD op 1 maart 2006 overgedragen aan een landelijke toezichtorganisatie, waarna voor een projectmatige aanpak is gekozen en het project Bank Zonder Naam (hierna: het project) van start is gegaan. Doel van het project is het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens om te komen tot een gelijke behandeling van de belastingplichtigen die het aangaat. Ten behoeve van het project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het draaiboek) opgesteld. Het draaiboek bevat alle aspecten van het project. Het draaiboek zoals vastgesteld op 7 maart 2007 is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt door middel van publicatie op de websites van de Belastingdienst en van het ministerie van Financiën.

2.6.

De resultaten van het identificatieproces zijn verspreid binnen de Belastingdienst, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bank en beleggingsrekeningen en de opbrengsten daarvan) alsnog bij de desbetreffende belastingplichtigen in de belastingheffing te betrekken.

2.7.

Bij de gegevens die door de Belgische autoriteiten zijn overgelegd bevinden zich renseignementen van 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 waarop is vermeld dat bij [E] een rekening wordt aangehouden op naam van ‘[X]’, met rekeningnummer [00000]. Tijdens het proces van identificatie bleek dat de combinatie van de achternaam [X] slechts eenmaal voorkomt in het geautomatiseerde systeem Beheer Van Relaties (BVR) van de belastingdienst.

2.8.

Bij brief van 7 maart 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende een vragenbrief verzonden waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:

“De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd.

Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6. letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.”

2.9.

De bijlagen bij de vragenbrief van 7 maart 2007 bevatten de formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”, waarbij belanghebbende wordt gevraagd om – onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen – aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen belanghebbende rekeninghouder is geweest.

2.10.

Met dagtekening 21 maart 2007 heeft de Inspecteur zijn informatieverzoek herhaald.

2.11.

Bij brief van 28 maart 2007 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur te kennen gegeven dat belanghebbende niet gehouden is gehoor te geven aan het informatieverzoek.

2.12.

Bij brief van 3 april 2007 heeft de Inspecteur daarop een reactie gegeven.

2.13.

Bij brief van 13 juni 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat het geen gehoor geven aan het verzoek om informatie gevolgen kan hebben voor de bewijslastverdeling indien hij overgaat tot het opleggen van navorderingsaanslagen.

2.14.

Bij brief van 22 november 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 met boetes op te leggen.

2.15.

Namens belanghebbende is een brief van [E] overgelegd. In deze brief van 10 januari 2008 die is gericht aan de gemachtigde van belanghebbende staat onder meer het volgende:

“(...)Inderdaad is het ons bekend dat de Nederlandse Belastingdienst beweert gegevens van cliënten van [E] (Luxembourg) S.A. te hebben. Wij kunnen echter niet nagaan waarop deze bewering is gebaseerd en haar juistheid staat voor ons ook niet vast. Tot op heden weten wij niet over welke gegevens de Belastingdienst zou beschikken en evenmin hoe zij die gegevens zou hebben verkregen.

Bij de door u beschreven problematiek van mensen die door de Belastingdienst zijn benaderd terwijl zij naar hun zeggen geen rekening in Luxemburg hebben gehad, noemt u terecht het Luxemburgs bankgeheim. Dit bankgeheim heeft niet alleen als consequentie dat wij uitsluitend informatie over een rekening aan de rekeninghouder mogen verstrekken, maar betekent ook dat wij niet kunnen bevestigen dat er geen rekening bestaat of heeft bestaan op naam van een persoon die geen rekening heeft of had. Een dergelijke bevestiging zou immers indirect ook zichtbaar maken wie wel een rekening heeft of had. Zeker indien dergelijke bevestigingen op verzoek van een buitenlandse belastingdienst op grote schaal gevraagd worden.

Wij begrijpen dat de betrokkenen door de vermoedelijke vergissing van de Belastingdienst in een benarde situatie worden gemanoeuvreerd. Ook daarom zijn wij zeker bereid om met u over de kwestie van gedachten te wisselen.”

2.16.

Bij brief van 2 december 2008 heeft belanghebbende informatie verstrekt over een in Spanje bij de bank “[F]” aangehouden rekening. Belanghebbende verstrekt deze informatie naar aanleiding van een vonnis van de Voorzieningenrechter te Arnhem van 25 november 2008.

2.17.

Op 9 december 2008 heeft de Inspecteur een vragenbrief gestuurd aan belanghebbende met vragen over de bij deze Spaanse bank aangehouden rekening. Ook vraagt de Inspecteur wederom naar een of meer rekeningen welke door belanghebbende zouden zijn aangehouden bij [E] (Luxembourg) SA.

2.18.

Bij brief van 23 december 2008 vraagt belanghebbende uitstel voor het beantwoorden van de vragenbrief.

2.19.

Bij brief van 23 januari 2009 sommeert de Inspecteur belanghebbende de vragen in zijn brief van 9 december 2008 binnen twee weken te beantwoorden.

2.20.

Bij brief van 3 februari 2009 verzoekt belanghebbende wederom uitstel voor het beantwoorden van de vragen gesteld in de brief van 9 december 2008.

2.21.

Bij brief van 12 februari 2009 beantwoordt belanghebbende de vragen door te verwijzen naar twee brieven van [G] te [L], de accountant/adviseur van belanghebbende. Uit deze brieven zou volgens belanghebbende moeten blijken dat het fiscale belang van de bij de [F] bank aangehouden rekening verwaarloosbaar is.

2.22.

In een brief van 24 maart 2009 stelt de Inspecteur vragen in verband met het opleggen van de aanslag IB/PVV 2005.

2.23.

Bij brief van 28 april 2009 brengt de landsadvocaat namens de Inspecteur belanghebbende ervan op de hoogte dat nog enige bescheiden met betrekking tot de bij de [F] bank aangehouden rekening overgelegd dienen te worden. Bij brief van 7 mei 2009 voldoet belanghebbende aan dit verzoek.

2.24.

Bij schrijven van 13 juli 2009 kondigt de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2004 aan, alsmede de navorderingsaanslagen VB 1998 tot en met 2000.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de (navorderings)aanslagen, verhogingen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende stelt zich, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt dat de echtheid van de uit België afkomstige stukken en de juistheid van de inhoud daarvan onvoldoende zijn komen vast te staan, dat die stukken onrechtmatig zijn verkregen, dat de daarop gebaseerde vragen van de Inspecteur onvoldoende concreet zijn om te concluderen tot het schenden van de inlichtingenplicht door belanghebbende en dat de plicht tot medewerking aan het verstrekken van informatie in strijd is met het zogenoemde nemo tenetur-beginsel. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte is geïdentificeerd als houder van een bij [E] onder nummer [00000] aangehouden bankrekening. Subsidiair stelt belanghebbende zich met betrekking tot de jaren 2001 en verder op het standpunt dat de inkomsten uit sparen en beleggen in verband met die rekening, overeenkomstig het niet weerlegbare wettelijke vermoeden in artikel 2.17, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), slechts voor de helft aan hem kunnen worden toegerekend. Belanghebbende stelt dat de verhogingen en boetes ten onrechte zijn opgelegd omdat de Inspecteur het bewijs niet heeft geleverd dat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

3.3.

De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan. Hij stelt dat belanghebbende thans ontkent rekeninghouder te zijn maar dat het logisch zou zijn geweest als hij dat van aanvang af had gedaan. Belanghebbende heeft, aldus de Inspecteur, tot in hoger beroep slechts volstaan met de stelling dat hij op grond van het nemo tenetur-beginsel niet gehouden is de gevraagde informatie te verstrekken. Het is onlogisch te weigeren informatie te verstrekken als men geen rekeninghouder is. Hij onderschrijft het subsidiaire standpunt van belanghebbende voor zover dat betrekking heeft op de jaren 2001 tot en met 2004. De Inspecteur komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de Rechtbank dat voor de jaren 2002, 2003, 2004, 2006 en 2007 de redelijke termijn is overschreden en om die reden de boete is gematigd en dat voor wat betreft de immateriële schadevergoeding met betrekking tot het jaar 2002 het onderzoek door de Rechtbank is heropend.

3.4.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, en – primair dan wel subsidiair – tot vernietiging of vermindering van de belastingaanslagen en de bijbehorende beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de beroepen met uitzondering van de beroepen tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen over het jaar 2001 tot en met 2004 in verband met de toerekening van de inkomsten uit sparen en beleggen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing