Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10313, 13/00373, 13/00375, 13/00376, 13/00377, 13/00378, 13/00386, 13/00387, 13/00388, 13/00390, 13/00391, 13/00392, 13/00393, 13/00394, 13/00402, 13/00403, 13/00404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10313, 13/00373, 13/00375, 13/00376, 13/00377, 13/00378, 13/00386, 13/00387, 13/00388, 13/00390, 13/00391, 13/00392, 13/00393, 13/00394, 13/00402, 13/00403, 13/00404

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 februari 2014
Datum publicatie
18 december 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:10313
Formele relaties
Zaaknummer
13/00373, 13/00375, 13/00376, 13/00377, 13/00378, 13/00386, 13/00387, 13/00388, 13/00390, 13/00391, 13/00392, 13/00393, 13/00394, 13/00402, 13/00403, 13/00404

Inhoudsindicatie

zie ecli: NL:GHARL:2014:1375 & 1376:

"BZN-zaak. Verlengde navorderingstermijn niet van toepassing. Informatiebeschikking niet vereist als eerder de bewijslast reeds was omgekeerd. Stellen van vragen toelaatbaar. Nemo tenetur-beginsel niet geschonden. Identificatie op de juiste wijze geschied. Hoogte van de bepaling van de verzwegen inkomsten niet redelijk. Verlaging van de boete. Wegens samenhangende zaken geldt de aankondiging van de eerste boetebeschikking ook als criminal charge voor alle latere boetebeschikkingen. Verzoek dwangsom niet onredelijk laat gedaan. Verbeuring dwangsom. Alle beschikkingen vormen één zaak."

&

"BZN-zaak. Navordering. Schending evenredigheidsbeginsel. Aanslagen zijn niet met redelijke voortvarendheid opgelegd. Immateriële schadevergoeding. Alle zaken van belanghebbende tellen als één zaak. Periode van aanhouden wegens prejudiciële vragen blijft buiten aanmerking. Dwangsombepalingen niet van toepassing."

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 13/00373, 13/00375 t/m 13/00378, 13/00386 t/m 13/00388, 13/00390 t/m 13/00394 en13/00402 t/m 13/00404

uitspraakdatum: 18 februari 2014

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Nederland van 21 februari 2013, voor zover deze betrekking heeft op de nummers AWB 12/1116, 12/1118 t/m 12/1121, 12/1130 t/m 12/1132, 12/2473 t/m 12/2477 en 12/2486 t/m 12/2488, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn, met dagtekening 16 december 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 1997 tot en met 2001 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) over de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van 100% waarvoor geen kwijtschelding is verleend, dan wel zijn boetebeschikkingen opgelegd van 100 percent (hierna: de boetes). Bij beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, de boetes en de beschikkingen heffingsrente. Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2012 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3.

Bij besluit van – eveneens – 8 februari 2012 heeft de Inspecteur het verzoek om toekenning van een dwangsom in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar afgewezen. De Inspecteur heeft het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift bij uitspraak van 23 april 2012 afgewezen.

1.4.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft als opvolger van de rechtbank Arnhem het beroep tegen de in 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar – naar het Hof begrijpt – ongegrond en het beroep tegen de in 1.3 genoemde uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, beslist dat de Inspecteur geen dwangsom heeft verbeurd en dat aan belanghebbende, voor alle door hem gevoerde samenhangende procedures, één schadeloosstelling wegens door hem geleden immateriële schade toekomt van € 500.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A] . Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] en [D] .

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1936 en gehuwd met [E] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen, gegevens verstrekt aan de FIOD-ECD, Team Internationaal, welke gegevens bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De gegevens bestaan uit een Nota met twaalf bijlagen. De bijlagen behorende bij de Nota zijn genummerd als B1 tot en met B12.

2.3.

In de Nota van 18 februari 2005 staat vermeld dat het gegevens betreft van de bank [F] (hierna: [F] ). De twaalf bijlagen bevatten onder meer gegevens over bank- en beleggingsrekeningen, de standen van die rekeningen per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 en namen van rekeninghouders.

2.4.

Door de FIOD-ECD is een onderzoek ingesteld naar de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens, welk onderzoek zich heeft gericht op de – nadere – identificatie van de rekeninghouders. Daarbij zijn de ontvangen gegevens op geautomatiseerde wijze verwerkt waarbij de (vermoedelijke) gerechtigden nader werden geïdentificeerd en hun burgerservicenummer (ook wel: sofinummer) werd vermeld (“sofiëring”).

2.5.

De bewerkte gegevens zijn door de FIOD-ECD op 1 maart 2006 overgedragen aan een landelijke toezichtorganisatie, waarna voor een projectmatige aanpak is gekozen en het project Bank Zonder Naam (hierna: het project) van start is gegaan. Doel van het project is het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens om te komen tot een gelijke behandeling van de belastingplichtigen die het aangaat. Ten behoeve van het project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het draaiboek) opgesteld. Het draaiboek bevat alle aspecten van het project. Het draaiboek zoals vastgesteld op 7 maart 2007 is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt door middel van publicatie op de websites van de Belastingdienst en van het ministerie van Financiën.

2.6.

De resultaten van het identificatieproces zijn verspreid binnen de Belastingdienst, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bank en beleggingsrekeningen en de opbrengsten daarvan) alsnog bij de desbetreffende belastingplichtigen in de belastingheffing te betrekken.

2.7.

Bij de gegevens die door de Belgische autoriteiten zijn overgelegd bevinden zich renseignementen van 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 waarop is vermeld dat bij [F] een rekening wordt aangehouden op naam van ‘MR AND MRS [X/E] ’, met rekeningnummer [0000] . De Inspecteur heeft belanghebbende en zijn echtgenote geïdentificeerd als houders van deze rekening.

2.8.

Na daarover met belanghebbende te hebben gecorrespondeerd, heeft de Inspecteur aan belanghebbende de in geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd.

2.9.

[G] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD‑ECD heeft met dagtekening 13 maart 2008 het volgende verklaard:

“In opdracht van het Management team van de FIOD‑ECD en de officier van justitie (…) heb ik een onderzoek ingesteld in de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens. In eerste instantie heeft het onderzoek zich gericht op de identificatie van rekeninghouders.

Vormen van identificatie

Er zijn twee vormen van identificatie geweest. Een identificatie aan de hand van per rekeninghouder beschikbare geïndividualiseerde informatie, als adres en telefoonnummer. Daar dit slechts voor ruim 200 rekeningen beschikbaar was heeft de overige identificatie tot op heden plaats gevonden aan de hand van geautomatiseerde identificatie. Dit proces-verbaal heeft betrekking op deze tweede vorm van identificatie.

Soorten tenaamstellingen

De gegevens van alle te naamgestelde rekeningen die genoemd staan op de van de Belgische autoriteiten ontvangen gegevens zijn verwerkt in een digitaal bestand. Er komen verschillende vormen van tenaamstelling van de rekening voor. (…)

Onderzoek tenaamstelling naar personen

Het cliëntenbestand (…) is (…) gematcht met de gegevens uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). (…)

Matchen

Bestand enkele namen

Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit naam en letters, is gematcht met BVR op de vraag hoe vaak een naam, in combinatie met de voorletters in de volgorde zoals genoemd in de bronbestanden, voorkomt. (…)

Bestand dubbele namen

Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit een dubbele naam en in sommige gevallen voorzien van letters, is gematcht met het BVR op de vraag hoe vaak de combinatie van namen in het BVR, aan elkaar gekoppeld via een bestaande huwelijksrelatie, voorkomt. ”

2.10.

[H] , projectleider Landelijke toezichtsorganisatie bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 september 2011 het volgende verklaard:

“De periode tussen ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten en het starten van het daadwerkelijke project (d.m.v. het versturen van brieven aan belastingplichtige in maart 2007) kan getypeerd worden als voorbereidingsperiode. De identificatie en sofiëring van de rekeninghouders aan de hand van de renseignementen hebben voor een groot gedeelte plaatsgevonden door de dienstonderdelen (voorheen) de FIOD‑ECD en Belastingdienst/CPP. (…) Zoals hiervoor vermeld is op 1 maart 2005 de brief met dagtekening 18 februari 2005 van de Belgische Belastingautoriteiten binnengekomen bij het toenmalig Hoofd van de

Belastingdienst/FIOD‑ECD/Team Internationaal. Nadat diverse partijen zijn geïnformeerd over deze bulk aan informatie is bij de FIOD‑ECD capaciteit vrij gemaakt om de ontvangen gegevens te identificeren en te sofiëren.

Op dat moment was nog geen sprake van een project. Er bestond geen projectorganisatie en/of projectadministratie en er is naar mijn weten geen gedetailleerd overzicht bijgehouden waarin (bijvoorbeeld) de diverse werkzaamheden uitgebreid staan omschreven. (…)

Nadat alle interne betrokken partijen waren ingelicht, is gestart met het veredelen van de gegevens. Hiertoe zijn allereerst de ontvangen papieren documenten gedigitaliseerd, zodat vervolgens digitaal allerlei bestanden met elkaar konden worden vergeleken.

Voor een toelichting op de geautomatiseerde zoekslag (…) wil ik verwijzen naar het Procesverbaal Geautomatiseerde Identificatie, zoals die op 13 maart 2008 is opgemaakt. In de periode april 2005 - maart 2006 zijn voor deze identificatie slag veel bestanden gemaakt, variërend van 1 tot 26 per maand. Recente navraag (…) heeft mij een overzicht opgeleverd, waaruit blijkt dat er 80 bestanden (…) zijn gemaakt (…).

Naast de geautomatiseerde zoekslagen zijn er gedurende deze periode ook diverse handmatige zoekslagen geweest. (…)

Sofieer en identificeeractiviteiten vinden doorgaans door diverse mensen plaats, die onafhankelijk van elkaar werken. Bij twijfel worden steeds nieuwe zoekslagen gedaan, er is steeds met grote zorgvuldigheid geopereerd. ”

2.11.

Bij brief van 23 november 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld met betrekking tot de afdoening van de bezwaarschriften tegen – onder meer – de onderhavige navorderingsaanslagen. Bij brief van 20 januari 2012 heeft belanghebbende het verzoek tot afdoening van de bezwaarschriften herhaald en verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen.

2.12.

Met dagtekening 30 juni 2012 heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen, de boetes en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente vernietigd omdat die navorderingsaanslagen niet met de vereiste voortvarendheid waren opgelegd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in hoger beroep nog slechts in geschil of belanghebbende in verband met de duur van de onderhavige procedures een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt en of de Inspecteur dwangsommen heeft verbeurd in verband met het niet tijdig beslissen op de ingediende bezwaarschriften.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur op bezwaar, en tot het vaststellen van vergoedingen wegens geleden immateriële schade en van door de Inspecteur verbeurde dwangsommen. De Inspecteur concludeert met betrekking tot de onderhavige procedures tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing