Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1298, 13/00666
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1298, 13/00666
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 februari 2014
- Datum publicatie
- 28 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:1298
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00666
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Beroep bij rechtbank niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00666
uitspraakdatum: 18 februari 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juni 2013, nummer AWB 13/675, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.447. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 28.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij – in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar van 13 januari 2011 de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende heeft met dagtekening 26 juli 2012 een brief aan de Inspecteur gestuurd.
Belanghebbende is wegens het niet tijdig nemen van een besluit in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bezwaarschrift van 26 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard en de vordering tot een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013 te Arnhem. Namens de Inspecteur is verschenen F.[A]. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet ter zitting verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 10 maart 2007 aangifte IB/PVV 2006 gedaan, waarbij het volgende is aangegeven:
€
Loon uit tegenwoordige arbeid 9.445
Loon uit vroegere arbeid 6.877
Buitengewone uitgaven (2.441)
Belastbaar inkomen uit werk en woning 13.881
Met dagtekening 21 juni 2007 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (aanslagnummer [0000.00.000].H.60; hierna: de eerste voorlopige aanslag) opgelegd. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.526. De aanslag is als volgt opgebouwd:
€
Verschuldigd (34,15% x € 12.526 =) 4.276
Af: gecombineerde heffingskorting (2.997)
Af: loonheffing (1.302)
Teruggaaf 23
Vergoede heffingsrente 2
Totale teruggaaf 25
Belanghebbende heeft bij brief van 30 juli 2007 tegen de eerste voorlopige aanslag bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 23 november 2007 is aan belanghebbende een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (aanslagnummer [0000.00.000].H.61; hierna: de tweede voorlopige aanslag) opgelegd. Hierbij is, conform de ingediende aangifte IB/PVV 2006, uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.881. De aanslag is als volgt opgebouwd:
€
Verschuldigd (34,15% x € 13.881 =) 4.740
Af: gecombineerde heffingskorting (2.997)
Af: loonheffing (1.302)
Te betalen 441
Te betalen heffingsrente 30
Reeds verleende teruggaaf bij eerste VA 23
Totaal te betalen 494
Belanghebbende heeft bij brief van 23 november 2007 tegen de tweede voorlopige aanslag bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 juli 2009 gereageerd op een brief van de Inspecteur van 10 juli 2009 waarin deze nadere vragen heeft gesteld over de ingediende aangifte IB/PVV 2006. In deze brief heeft belanghebbende verzocht om binnen veertien dagen uitspraak te doen op de bezwaarschriften tegen de eerste en de tweede voorlopige aanslag.
Met dagtekening 13 augustus 2009 is de definitieve aanslag IB/PVV 2006 (aanslagnummer [0000.00.000].H.66; hierna: de definitieve aanslag) aan belanghebbende opgelegd. Hierbij is uitgegaan van een correctie van € 566 op de ingediende aangifte IB/PVV 2006, welke correctie betrekking heeft op de arbeidskorting en de buitengewone uitgaven. De Inspecteur heeft dientengevolge het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op (€ 13.881 + € 566 =) € 14.447. De aanslag is als volgt opgebouwd:
€
Verschuldigd (34,15% x € 14.447 =) 4.932
Af: gecombineerde heffingskorting (2.997)
Af: loonheffing (1.302)
Te betalen 633
Af: voorlopige aanslag (441)
Te betalen 192
Te betalen heffingsrente 28
Totaal te betalen 220
Belanghebbende heeft bij brief van 7 september 2009, ontvangen door de Inspecteur op 8 september 2009, bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag, waarbij wordt gesteld dat ook over de Wajong-uitkering arbeidskorting moet worden toegekend.
Bij brief van 28 april 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat, gelet op het feit dat de definitieve aanslag is opgelegd, de aandachtspunten met betrekking tot de voorlopige aanslagen hun belang hebben verloren.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraken op bezwaar van 13 januari 2011 afgewezen. In de uitspraken op bezwaar is onder meer vermeld dat het mogelijk is om daartegen in beroep te gaan bij rechtbank Haarlem.
Bij brief van 24 juli 2012 heeft de Belastingdienst, Regionaal Incasso Centrum, aan belanghebbende onder meer meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw brief van 16 juli 2012 betreffende de betalingsherinnering voor de aanslag [0000.00.000].H61 kan ik u het volgende mededelen:
- De voorlopige aanslag [0000.00.000].H61 dient alsnog te worden betaald.
- Het opleggen van de definitieve aanslag (…) H66 van € 220,00 betekent dat u als u de voorlopige aanslag (…) H61 heeft betaald u op de definitieve aanslag (…) H66 maar € 220,00 hoeft bij te betalen.
- Op de voorlopige aanslag (…) H60 heeft u € 25,00 retour ontvangen.
- U bent dus over het jaar 2006 per saldo € 689,00 inkomensheffing verschuldigd aan de Belastingdienst waarvan u al € 220,00 heeft voldaan en € 25,00 heeft terugontvangen.
(…)
Indien u het met deze beslissing niet eens bent kunt u bezwaar indienen tegen de definitieve aanslag (…)H66.”
Belanghebbende heeft de Inspecteur vervolgens een brief van 26 juli 2012 gezonden waarin het volgende is vermeld:
“Bezwaarschrift tegen uw beschikking van 24 juli 2012, (...) H66 (2006).
(…)
Hierbij dient ondergetekende een bezwaarschrift in tegen de in uw voornoemde brief vervatte beschikking dat de definitieve aanslag over het belastingjaar 2006 een bedrag zou bevatten van €689,--.
Dit heeft u tot op heden niet eerder aan hem bericht, aangezien uw belastingdienst tot nu toe is uitgegaan van:
a. een voorlopige aanslag van € 25,00 op 21 juni 2007;
b. een 2e voorlopige aanslag van € 494,00 op 23 november 2007;
c. een definitieve aanslag van € 220,- op 13 augustus 2009 waarmee de voorlopige aanslag van 23 november 2007 uiteraard geheel is komen te vervallen.
Uiteraard is het niet mogelijk 6 jaar na een belastingjaar alsnog een geheel andere aanslag op te leggen.
Het kan tevens niet zo zijn dat een belastingplichtige de voorlopige + de definitieve aanslag gezamenlijk verschuldigd is, want een definitieve aanslag dient ter vervanging van de (daarbij vervallen) voorlopige aanslag. Volgens uw beschikking van 24 juli 2012 bevat de definitieve aanslag van 13 augustus 2009 een bedrag van liefst € 689,00”
Bij “Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen” van 30 september 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de in 2.12 vermelde brief van 26 juli 2012. Bij brief van 16 januari 2013 heeft belanghebbende in verband hiermee van de Inspecteur een dwangsom gevorderd van € 1.260.
Bij brief van 16 januari 2013 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de brief van 26 juli 2012.
Bij beschikking van 18 februari 2013 heeft de Inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen omdat de in 2.11 vermelde brief geen voor bezwaar vatbare beschikking is en de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen de in 2.15 vermelde afwijzing.
De Inspecteur heeft op 28 mei 2013 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen omdat de in 2.11 vermelde brief van 24 juli 2012 geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Belanghebbende heeft hiertegen op 30 mei 2013 beroep ingesteld. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 december 2013, nummer AWB 13/3152, op dit beroep onder meer geoordeeld dat met overeenkomstige toepassing van de artikelen 4:19, lid 2 en 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), een kopie van het procesdossier aan het Hof zal worden doorgezonden.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 juni 2013 geoordeeld dat in een geval waarin voor de tweede maal bezwaar wordt gemaakt terwijl de aanslag al formele rechtskracht heeft gekregen het tweede bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, de Inspecteur belanghebbende hierover had moeten informeren en hij dat niet tijdig heeft gedaan, dat ingevolge artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit, dat in de brief van 24 juli 2012 niet een afzonderlijke, van de verrekening bij de aanslag afwijkende, voor bezwaar vatbare beschikking kan worden gelezen en dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar meebrengt dat niet kan worden toegekomen aan de toekenning van een dwangsom.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 5 november 2013, gericht aan het adres den [a-straat] 84 te [Z], uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 18 december 2013 om 10.00 uur te Arnhem.
In zijn brief met dagtekening 28 november 2013 heeft belanghebbende de Rechtbank verzocht direct uitspraak te doen in de procedure met het nummer AWB 13/3152, “zodat daarover tijdens de zitting van het Gerechtshof (18-12 a.s.)” duidelijkheid bestaat.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de brief van 26 juli 2012 kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag en of belanghebbende in aanmerking komt voor een dwangsom.
Belanghebbende betoogt dat de definitieve aanslag de eerder opgelegde eerste en tweede voorlopige aanslag vervangt en dat deze voorlopige aanslagen daarmee van rechtswege zijn komen te vervallen. Invordering van de tweede voorlopige aanslag is dan niet meer mogelijk. Verder stelt belanghebbende dat de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd omdat niet tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan.
De Inspecteur betoogt dat de brief van 26 juli 2012 betrekking heeft op de definitieve aanslag en daardoor het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard en hij geen dwangsom is verschuldigd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift, tot vernietiging van de tweede voorlopige aanslag en de toekenning van een dwangsom.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.