Home

Rechtbank Gelderland, 04-06-2013, CA1901, AWB 13/675

Rechtbank Gelderland, 04-06-2013, CA1901, AWB 13/675

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
4 juni 2013
Datum publicatie
4 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 13/675

Inhoudsindicatie

Eiser maakt nadat aanslag formele rechtskracht heeft verkregen voor de tweede maal bezwaar tegen aanslag. Inspecteur laat na daarop een beslissing te nemen. Beroep wegens niet tijdig doen van uitspraak op tweede bezwaar gegrond. Bezwaar niet-ontvankelijk. Verzoek om dwangsom afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummer: AWB 13/675

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 4 juni 2013

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 13 augustus 2009 voor het jaar 2006 een definitieve aanslag (aanslagnummer [000].H.66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.447. Tevens is bij beschikking € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 juli 2012 bezwaar gemaakt.

Eiser heeft bij brief van 16 januari 2012, ontvangen door rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2012, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de brief van verweerder van 26 juli 2012. Rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb aan Rechtbank Oost-Nederland (thans: Rechtbank Gelderland) gezonden, alwaar het op 31 januari 2013 is ontvangen. Eiser heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 februari 2013 gericht aan verweerder. Deze aanvulling is door de rechtbank op 25 februari 2013 ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2013 te Arnhem. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

2.1 Eiser heeft op 10 maart 2007 voor het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan.

2.2 Met dagtekening 21 juni 2007 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook als H60 aangeduid) opgelegd van € 23. Daarbij is aan heffingsrente € 2 in rekening gebracht.

2.3 Op 23 november 2007 is ten name van eiser een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook als H61 aangeduid) opgelegd ten bedrage van € 464. Daarbij is € 30 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.4 Met dagtekening 13 augustus 2009 is de definitieve aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook: H66) aan eiser opgelegd. Deze is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.447. Daarbij is € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht. De verschuldigde IB/PVV bedroeg voor verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen € 1.935. Daarmee is verrekend aan voorheffingen € 1.302 en aan voorlopige aanslagen € 441. Dit resulteerde in een te betalen bedrag van € 220 (€ 1.935 -/- € 1.302 -/- € 441 + € 28).

2.5 Eiser heeft bij brief van 7 september 2009, ontvangen door verweerder op 8 september 2009, bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak van 13 januari 2011 afgewezen. In de uitspraak staat onder meer vermeld dat het mogelijk is om daartegen in beroep te gaan bij rechtbank Haarlem en dat dat beroep binnen zes weken dient te worden ingesteld. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen die uitspraak.

2.6 Bij brief van 24 juli 2012 heeft de Belastingdienst in een brief aan eiser onder meer het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van uw brief van 16 juli 2012 betreffende de betalingsherinnering voor de aanslag [000].H61 kan ik u het volgende mededelen:

- De voorlopige aanslag [000].H61 dient alsnog te worden betaald.

- Het opleggen van de definitieve aanslag (…) H66 van € 220,00 betekent dat u als u de voorlopige aanslag (…) H61 heeft betaald u op de definitieve aanslag (…) H66 maar € 220,00 hoeft bij te betalen.

- Op de voorlopige aanslag (…) H60 heeft u € 25,00 retour ontvangen.

- U bent dus over het jaar 2006 per saldo € 689,00 inkomensheffing verschuldigd aan de Belastingdienst waarvan u al € 220,00 heeft voldaan en € 25,00 heeft terugontvangen.

(…)

Indien u het met deze beslissing niet eens bent kunt u bezwaar indienen tegen de definitieve aanslag (…)H66.”

2.7 Eiser heeft tegen de onder 2.6 genoemde brief van de Belastingdienst bij brief van 26 juli 2012 bezwaar gemaakt. Eiser heeft in zijn brief onder meer het volgende geschreven:

“Bezwaarschrift tegen uw beschikking van 24 juli 2012, (...) H66 (2006).

(…) Hierbij dient ondergetekende een bezwaarschrift in tegen de in uw voornoemde brief vervatte beschikking dat de definitieve aanslag over het belastingjaar een bedrag zou bevatten van € 689.

Dit heeft u tot op heden niet eerder aan hem bericht, aangezien uw belastingdienst tot nu toe is uitgegaan van:

a. een voorlopige aanslag van € 25,00 op 21 juni 2007;

b. een 2e voorlopige aanslag van € 494,00 op 23 november 2007;

c. een definitieve aanslag van € 220,- op 13 augustus 2009 waarmee de voorlopige aanslag van 23 november 2007 uiteraard geheel is komen te vervallen.

Uiteraard is het niet mogelijk 6 jaar na een belastingjaar alsnog een geheel andere aanslag op te leggen.

Het kan tevens niet zo zijn dat een belastingplichtige de voorlopige + de definitieve aanslag gezamenlijk verschuldigd is, want een definitieve aanslag dient ter vervanging van de (daarbij vervallen) voorlopige aanslag.”

2.8 Bij brief van 30 september 2012 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens

het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij brief van 16 januari 2012 heeft eiser in verband hiermee van verweerder een dwangsom gevorderd van € 1.260.

3. Geschil

In geschil is of het beroep van eiser ontvankelijk is en zo ja, of verweerder een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar van 26 juli 2012.

Eiser stelt dat de termijn voor het tijdig doen van uitspraak op bezwaar is overschreden en dat verweerder daarom een dwangsom is verschuldigd.

Volgens verweerder is het beroep van eiser niet-ontvankelijk, aangezien reeds op 13 januari 2011 uitspraak op het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag is gedaan en eiser tegen die uitspraak geen beroep heeft ingesteld. Volgens verweerder kan in zo’n geval ook geen dwangsom worden verbeurd.

Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Eiser heeft tegen de aanslag voor het betrokken jaar bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij uitspraak van

13 januari 2011 door verweerder afgewezen. Eiser heeft daartegen geen beroep ingesteld, zodat die aanslag formele rechtskracht heeft gekregen. Eiser heeft bij brief van 26 juli 2012 opnieuw bezwaar gemaakt tegen definitieve aanslag. Verweerder heeft daarop niet beslist. In een geval als dit waarin voor de tweede maal bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslag terwijl de aanslag al formele rechtskracht heeft gekregen, is het tweede bezwaar niet-ontvankelijk. Het bestuursorgaan blijft niettemin gehouden daarover betrokkene te informeren. Dit geldt temeer in een geval als dit waarin nadat de aanslag formele rechtskracht had gekregen, het bestuursorgaan eiser bij brief van 24 juli 2012 meedeelde dat hij, kennelijk nogmaals, bezwaar kon maken tegen de aanslag. Verweerder had het hierdoor veroorzaakte misverstand moeten rechtzetten en eiser binnen 6 weken na 26 juli 2012, derhalve uiterlijk, 17 augustus 2012 daarop bij uitspraak op bezwaar moeten meedelen dat zijn tweede bezwaar niet-ontvankelijk was. Dat is niet gebeurd. Ingevolge artikel 6:2 Awb wordt het niet tijdig-nemen van een besluit met een besluit gelijk gesteld. Het beroep is in zoverre gegrond. Anders dan verweerder stelt, is het beroep van eiser niet niet-ontvankelijk.

4.2 Het bezwaarschrift van eiser van 26 juli 2012 had gelet op de eerder gedane uitspraak op bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De brief van 24 juli 2012 van verweerder maakt niet dat verweerder eiser wel kon ontvangen in zijn bezwaar. Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen verrekend met de aanslag dan wel bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar vatbare beschikking. De verrekening heeft in dit geval plaatsgevonden bij de aanslag. In de brief van 24 juli 2012 kan daarom niet een afzonderlijke, van de verrekening bij de aanslag afwijkende, voor bezwaar vatbare verrekeningsbeschikking worden gelezen, zodat ook daartegen geen bezwaar openstond bij verweerder. Voor zover eiser heeft bedoeld op te komen tegen de invordering geldt het volgende. De belastingrechter is niet bevoegd daarover te beslissen. Daarvoor dient eiser zich tot de burgerlijke rechter te wenden.

4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd als een aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is. Die bepaling geldt op grond van artikel 7:14 Awb ook in bezwaar. Die situatie doet zich hier voor. De niet-ontvankelijkheid van het bezwaar brengt mee dat niet toegekomen kan worden aan de toekenning van de door eiser geëiste dwangsom.

4.4 Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiser gegrond te worden verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard en het verzoek om een dwangsom te worden afgewezen.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van beroepsmatig verleende bijstand. Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- verklaart het bezwaarschrift van 26 juli 2012 niet-ontvankelijk;

- wijst de vordering tot een dwangsom af;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 4 juni 2013

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.