Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2576, 12/00523, 12/00524, 12/00525
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2576, 12/00523, 12/00524, 12/00525
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 maart 2014
- Datum publicatie
- 11 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:2576
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3508
- Zaaknummer
- 12/00523, 12/00524, 12/00525
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Ontvankelijkheid bezwaar. Bekendmaking aanslag en boetebeschikking. Emigratie naar Nieuw- Zeeland.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00523, 12/00524 en 12/00525
uitspraakdatum: 25 maart 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2012, nummers AWB 09/3314, 09/3315 en 09/3316, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] , wonende te [Z], Nieuw Zeeland (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 187.003. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 19.488. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 66.106.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.952. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 340.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Daarbij is bij beschikking € 1.997 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de hiervoor genoemde belastingaanslagen en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 juli 2012 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de (navorderings)aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. [B], beiden advocaat te [L], als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. [C] bijgestaan door mr. [D], [E], [F], [G] en mr. [H]. Met instemming van partijen zijn de onderhavige hoger beroepen ter zitting gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen geregistreerd onder de nummers 12/00506, 12/00507, 12/00508 en 12/00522.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende en haar broer zijn beiden vennoot van de vennootschap onder firma [I] (hierna: de vof). Het vestigingsadres van de vof is vanaf de oprichtingsdatum [a-straat] 2a te [M] en vanaf 21 juni 2005 [b-straat] 27 te [M].
Belanghebbende stond van 12 september 1997 tot en met 27 mei 2005 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) op het adres [a-straat] 2a te [M].
Op 28 februari 2004 is aan belanghebbende een aangiftebiljet IB/PVV 2003 uitgereikt. Dit aangiftebiljet is verzonden naar het adres [a-straat] 2a te [M].
Op 28 februari 2005 is aan belanghebbende een aangiftebiljet IB/PVV 2004 uitgereikt. Dit aangiftebiljet is verzonden naar het adres [a-straat] 2a te [M].
Op 3 juni 2005 is belanghebbende aangemaand de aangifte IB/PVV 2003 in te dienen. De aanmaning is eveneens verzonden naar het adres [a-straat] 2a te [M].
Op 25 mei 2005 heeft belanghebbende een blanco aangifte IB/PVV 2004 ingediend.
Op 18 oktober 2005 heeft belanghebbende zich uitgeschreven uit het GBA en daarbij aangegeven te zijn geëmigreerd naar Nieuw Zeeland. Belanghebbende heeft in verband daarmee als adres opgegeven: 22c [c-straat], [N] te Nieuw Zeeland.
Op 23 juni 2006 heeft belanghebbende een volmacht aan de Inspecteur verzonden. Deze luidt als volgt:
“[belanghebbende]
57 [d-straat]
[O]
Nieuw Zeeland
23 Juni 2006
Belastingdienst
[adres]
Onderwerp: Volmacht
Geachte heer, mevrouw,
Hierbij geeft de ondergetekende [belanghebbende] volmacht aan [de vader van belanghebbende] in zake de [vof].
Hoogachtend,
[belanghebbende]”
De Inspecteur heeft deze volmacht op 27 juni 2006 ontvangen.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2003 ingediend. Met dagtekening 24 november 2006 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PVV 2003 vastgesteld. Daarbij is tevens een verzuimboete van € 340 opgelegd. Het aanslagbiljet, waarop de desbetreffende aanslag, de heffingsrente en de verzuimboete zijn vermeld, is verzonden naar het adres 22c [c-straat], [N] te Nieuw Zeeland. Tot de stukken van het geding behoort een ambtsedige verklaring van een medewerker van de Belastingdienst B/CICT dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op 20 november 2006.
Op 18 december 2006 heeft belanghebbende opnieuw een volmacht aan de Inspecteur verzonden. Deze luidt als volgt:
“Belastingdienst Rivierenland
Kantoor Nijmegen
[adres]
[belanghebbende]
57 [d-straat]
[O]
Nieuw Zeeland
18 December 2006
Betreft: Volmacht
Mijne heren,
Hierbij geef ik [de vader van belanghebbende] de volledige volmacht om voor de [vof] de inkomstenbelasting, omzetbelasting en loonbelasting af te wikkelen.
Getekend,
[belanghebbende]”
De vader van belanghebbende woonde ten tijde van het afgeven van de volmachten op het adres 57 [d-straat], [O] te Nieuw Zeeland.
Met dagtekening 31 augustus 2007 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PVV 2004 vastgesteld. Het desbetreffende aanslagbiljet is verzonden naar het adres 22c [c-straat], [N] te Nieuw Zeeland. Tot de stukken van het geding behoort een ambtsedige verklaring van een medewerker van de Belastingdienst B/CICT dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2007.
In 2006 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur bij brief van 21 september 2007 aan de gemachtigde van de vader en de broer van belanghebbende een brief gezonden waarin de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en een vergrijpboete worden aangekondigd.
Met dagtekening 29 september 2007 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 vastgesteld en een daarbij behorende boetebeschikking genomen. Het desbetreffende aanslagbiljet is op 28 september 2007 verzonden naar het adres 22c [c-straat], [N] te Nieuw Zeeland. Voorts is op 27 september 2007 een kopie van het aanslagbiljet overhandigd aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, Walburgstraat 2, 6811 CK Arnhem door middel van een exploot akte van betekening.
De Inspecteur heeft het aangiftebiljet IB/PVV 2003, de aanmaning IB/PVV 2003 en de genoemde aanslagbiljetten niet onbestelbaar retour ontvangen.
Op 14 februari 2008 heeft de ontvanger beslag gelegd op bezittingen van belanghebbende.
Bij brief van 12 december 2008, ingekomen bij de Inspecteur op 15 december 2008, heeft belanghebbendes gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen.
Op 9 juli 2009 heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende vanaf medio 2006 is verhuisd naar een ander woonadres in Nieuw Zeeland en dat de Inspecteur de (navorderings)aanslagen naar een onjuist adres heeft verzonden. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het niet aan belanghebbende is te wijten dat de Inspecteur een onjuist adres heeft gebruikt, omdat de Inspecteur naar aanleiding van de door hem op 27 juni 2006 ontvangen volmacht op de hoogte was van het nieuwe adres. Minst genomen had de Inspecteur naar aanleiding van deze volmacht nader onderzoek moeten doen naar de verblijfplaats van belanghebbende, aldus de Rechtbank. Op grond van het voorgaande concludeert de Rechtbank dat de onderhavige (navorderings)aanslagen niet op de juiste wijze aan belanghebbende zijn bekendgemaakt. De Rechtbank acht aannemelijk dat de (navorderings)aanslagen belanghebbende niet hebben bereikt en zij daarover pas kon beschikken nadat het daartegen gemaakte bezwaar door de Inspecteur is ontvangen op 15 december 2008. De termijn voor het opleggen van de (navorderings)aanslagen was op dat moment verstreken. Op grond van het voorgaande heeft de Rechtbank de bezwaren gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de (navorderings)aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een aan de Inspecteur te wijten onjuiste adressering van de aanslagbiljetten. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord is voorts in geschil of sprake is van het verschoonbaar te laat indienen van de bezwaren en, zo ja, of:
- -
-
de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 en bijbehorende boetebeschikking (hierna: de boetebeschikking 2001) zijn vastgesteld binnen de vijfjaarstermijn van artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), en of
- -
-
de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 zijn vastgesteld binnen de driejaarstermijn van artikel 11, lid 3, van de AWR.
De Inspecteur stelt in hoger beroep dat hij de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 en de navorderingsaanslag over 2001 op respectievelijk 20 november 2006, 28 augustus 2007 en 28 september 2007 ter post heeft aangeboden. Voorts stelt hij dat de aanslagbiljetten zijn gezonden naar het adres dat voorkomt in de GBA, te weten: 22c [c-straat], [N] te Nieuw Zeeland. Hij betoogt dat geen sprake is van aan de belastingadministratie te wijten onjuiste adressering van de aanslagbiljetten. De (navorderings)aanslagen zijn op de juiste wijze bekend gemaakt door deze te verzenden naar het bij de GBA bekende adres van belanghebbende. Een kopie van het aanslagbiljet met daarop de navorderingsaanslag 2001 en de boetebeschikking is bovendien betekend aan het parket van de Officier van Justitie. De bezwaarschriften zijn (onverschoonbaar) te laat ingediend.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, omdat de aanslagbiljetten niet naar het juiste adres zijn verzonden. De onjuiste adressering is aan de Inspecteur te wijten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende gewezen op de brieven van 23 juni 2006 en 18 december 2006 (zie onder 2.8 en 2.10 hiervoor), waarin zij haar vader volmacht verleent en waarop het juiste adres van belanghebbende is vermeld. Zij heeft met de brief van 23 juni 2006 een adreswijziging doorgegeven die ten onrechte niet is verwerkt, waardoor de aanslagen naar het verkeerde adres zijn gestuurd, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de aan de Inspecteur verzonden volmachten kunnen worden aangemerkt als aanwijzingen van een fiscaal vertegenwoordiger in de zin van artikel 58 AWR. De Inspecteur had de aanslagen moeten zenden naar het adres van de fiscaal vertegenwoordiger, van de vof of eventueel aan haar broer, met wie zij samen de vof vormt. De navorderingsaanslag IB/PVV 2001 is naar haar mening niet rechtsgeldig betekend. Belanghebbende stelt dat zij begin december 2008 voor het eerst heeft kennisgenomen van het bestaan van de onderhavige aanslagen. Vervolgens is kort daarna bezwaar ingediend. Belanghebbende betoogt dat zij daarom zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd kan worden, in bezwaar is gekomen. De boetebeschikking 2001 dient volgens belanghebbende in elk geval te worden vernietigd, omdat de vijfjaarstermijn is overschreden en een overeengekomen termijnverlenging, als daarvan in casu al sprake is, geen invloed heeft op de termijn voor het opleggen van een boete, omdat geen afstand mogelijk is van de wettelijke vervaltermijn van de boeteoplegging.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.