Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4701, 13/00728
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4701, 13/00728
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 juni 2014
- Datum publicatie
- 16 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:4701
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:3981, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:44, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00728
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn inkomsten ter zake van de in India verrichte werkzaamheden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan India het heffingsrecht toekomt over deze inkomsten op grond van artikel 14 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 30 juli 1988 (hierna: het Verdrag). Met name is in geschil of belanghebbende voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt in India beschikte. In hoger beroep is tussen partijen niet meer in geschil dat geen sprake is van een “vaste inrichting” in de zin van het Verdrag.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00728
uitspraakdatum: 11 juni 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2013, nummer AWB LEE 12/2209, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.326. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 467.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 juni 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] en [C], alsmede [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E] en [F].
Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan het Hof en aan elkaar.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren op 10 augustus 1966 en woont in Nederland.
Belanghebbende heeft in de periode van 15 december 2008 tot en met 13 maart 2009 (89 dagen) als zelfstandige werkzaamheden verricht in India, in het jaar 2009 derhalve 72 dagen. Belanghebbende verrichtte als duiker reparatiewerkzaamheden aan een drijvende tankopslag in de [G] ter hoogte van [H].
De onder 2.2 genoemde drijvende tankopslag, een schip dat op een vaste locatie ligt, bevindt zich in de territoriale wateren van India. Belanghebbende verbleef in de onderhavige periode op dit schip.
Belanghebbende verricht zijn werkzaamheden op contractbasis. De onder 2.2 genoemde werkzaamheden werden verricht op projectbasis, dat wil zeggen dat vooraf met belanghebbende geen vaste periode is overeengekomen , maar dat belanghebbende zijn werkzaamheden zou verrichten totdat het desbetreffende project was voltooid.
In India zijn de inkomsten uit de onder 2.2 genoemde werkzaamheden niet in de heffing van loon- of inkomstenbelasting betrokken.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009 niet om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht ter zake van de inkomsten uit de onder 2.2 vermelde in India verrichte werkzaamheden.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 maart 2011 de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd conform de ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft tegen de onder 2.7 genoemde aanslag bij brief van 21 april 2011, door de Inspecteur ontvangen op 22 april 2011, bezwaar gemaakt en verzoekt daarin de Inspecteur alsnog om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen ter zake van de inkomsten uit de in India verrichte werkzaamheden. Belanghebbende heeft deze inkomsten becijferd op € 37.646.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2012 de aanslag gehandhaafd en de gevraagde aftrek geweigerd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn inkomsten ter zake van de in India verrichte werkzaamheden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan India het heffingsrecht toekomt over deze inkomsten op grond van artikel 14 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 30 juli 1988 (hierna: het Verdrag). Met name is in geschil of belanghebbende voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt in India beschikte. In hoger beroep is tussen partijen niet meer in geschil dat geen sprake is van een “vaste inrichting” in de zin van het Verdrag.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bestreden aanslag waarbij rekening wordt gehouden met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 37.646.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Partijen hebben geen geschil over de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.