Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4890, 13/01101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4890, 13/01101

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 juni 2014
Datum publicatie
27 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:4890
Formele relaties
Zaaknummer
13/01101

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 25 oktober 2013, nr. 11/04817, ECLI:NL:HR:2013:1045. Verzuimboete. Gebruik van de weg tijdens schorsing. Matiging omdat gedurende periode geen gebruik van de weg is gemaakt.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01101

uitspraakdatum: 17 juni 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2009, nummer AWB 09/1021 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd berekend over het tijdvak 23 november 2007 tot en met 22 november 2008, ten bedrage van € 475. Daarbij is gelijktijdig een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 475. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, door de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 237,50 en de boete verminderd tot 25% van de nageheven belasting, zijnde € 59,37.

1.3.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 september 2011 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 238 en de boetebeschikking vernietigd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 oktober 2013, nr. 11/04817, ECLI:NL:HR:2013:1045 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en het geding met betrekking tot de boete verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling van en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.5.

Zowel de Inspecteur als belanghebbende heeft een conclusie na verwijzing ingediend.

1.6.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Hoge Raad ontvangen dossier – waartoe behoren de dossiers van de Rechtbank en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch – dat op de onderhavige zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgehad op 10 april 2014 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [A] en [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is bij aangetekend schrijven van 25 februari 2014, geadresseerd aan: “De heer [X], [a-straat] 76, [Z]”, uitgenodigd de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 10 april 2014 om 13.30 uur te Arnhem bij te wonen. Bij die uitnodiging is als bijlage een formulier proceskosten gevoegd. Op 14 maart 2014 is het door belanghebbende ingevulde en ondertekende formulier proceskosten door het Hof retour ontvangen. Ter zitting op 10 april 2014, is belanghebbende zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen, ofschoon hij de uitnodiging voor de zitting, blijkens het door hem retour gezonden formulier proceskosten, wel ontvangen heeft.

1.8.

De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat, evenals de pleitnota, aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is blijkens de registratie in het kentekenregister vanaf 14 februari 2007 houder van het motorrijtuig met het kenteken [YY-YY-00] (hierna: de auto).

2.2.

Op 5 november 2007 is belanghebbende als beroepsofficier van de Koninklijke Landmacht uitgezonden naar Uruzgan, Afghanistan. Gedurende de periode van uitzending heeft belanghebbende de auto gestald bij Autoschadebedrijf [C] te [L] voor het laten herstellen van een aantal beschadigingen. Met het oog op het besparen van verzekeringspremies gedurende zijn uitzending naar Uruzgan heeft belanghebbende in de periode vanaf 9 november 2007 de geldigheid van het voor de auto afgegeven kenteken geschorst.

2.3.

Op 22 maart 2008 is belanghebbende teruggekeerd uit Uruzgan. De auto is evenwel pas in mei 2008 opgehaald bij het autoschadeherstelbedrijf. Vanaf 22 mei 2008 is belanghebbende met de auto gebruik gaan maken van de weg.

2.4.

Op 29 september 2008, om 8:08 uur heeft een ambtenaar van de Politie geconstateerd dat met de auto gebruik van de weg is gemaakt.

2.5.

Naar aanleiding van de in 2.4 bedoelde constatering heeft de Inspecteur op 2 januari 2009 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete vastgesteld.

2.6.

De Rechtbank heeft de boete verminderd tot 25% van de nageheven belasting. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de boete vernietigd.

2.7.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest voor zover van belang als volgt geoordeeld:

“3.1. De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 11/04730 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.2.

Gelet op het hiervoor overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wat de naheffingsaanslag betreft kan de Hoge Raad de zaak afdoen. Met betrekking tot de boete moet verwijzing volgen.”

2.8.

In het arrest van 25 oktober 2013, nr. 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973, waarnaar de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest verwijst, heeft de Hoge Raad voor zover van belang als volgt geoordeeld:

“3.4.1. Middel II richt zich tegen de hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven oordelen van het Hof met het betoog dat een op grond van artikel 35 van de Wet opgelegde heffing geen criminal charge vormt in de zin van artikel 6 EVRM.

3.4.2.

Ook middel II slaagt. Mede gelet op de hiervoor in 3.3.3 weergegeven achtergrond van artikel 35, lid 2, van de Wet moet het daarin bepaalde worden gekenschetst als een praktische maatregel die er toe strekt de uitvoerbaarheid te bevorderen door de bewijsnood die ontstaat in de situatie bedoeld in het eerste lid van dat wetsartikel, voor risico te laten komen van degene die geacht kan worden deze bewijsnood te hebben veroorzaakt, zijnde de belastingplichtige. Voor zover deze maatregel al een afschrikwekkende of bestraffende werking heeft, blijft de zo-even bedoelde, niet punitieve, strekking zozeer overwegen, dat in dit verband niet kan worden gesproken van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM. ’s Hofs andersluidende oordeel is onjuist.

3.5.1.

Middel III bestrijdt ’s Hofs hiervoor in 3.2.4 omschreven oordeel dat de Inspecteur in het onderhavige geval ten onrechte een boete heeft opgelegd.

3.5.2.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in verband met de bijzondere naheffingsbepalingen in de Wet met artikel 37 van de Wet is beoogd uitbreiding te geven voor de toepassing van artikel 67c van de AWR (Kamerstukken II 1995/96, 24 800, nr. 3, blz. 3) door de gevallen bedoeld in de artikelen 24a, 24b, 33, 34, 35, 35a, letter b, en 36 van de Wet gelijk te stellen met de gevallen bedoeld in artikel 67c van de AWR. Dit is door de wetgever tot uitdrukking is gebracht door artikel 67c van de AWR in die gevallen van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent dat het gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor het kentekenbewijs is geschorst moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim. Mitsdien getuigt ’s Hofs oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Middel III slaagt ook.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Na verwijzing is enkel nog in geschil of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2

Belanghebbende is van mening dat de verzuimboete vernietigd dient te worden. De Inspecteur heeft aanvankelijk een boete van € 475 verdedigd, doch zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat de boete verminderd dient te worden tot een bedrag van € 237,50.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor deze betrekking hebben op de verzuimboete en tot vernietiging van de verzuimboete.

3.4

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de verzuimboete en tot vermindering van de boete tot een bedrag van € 237,50.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten