Rechtbank Breda, 16-12-2009, BK8205, 09/1021
Rechtbank Breda, 16-12-2009, BK8205, 09/1021
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 16 december 2009
- Datum publicatie
- 5 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BK8205
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU8494, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:4890, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/1021
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting
Belanghebbende is volgens het kentekenregister houder van een auto waarvan de geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst. Geconstateerd is dat belanghebbende desondanks met de auto reed. Daarop is een naheffingsaanslag opgelegd voor een periode van vier kwartalen, alsmede een boete van 100 %. De rechtbank is van oordeel dat, nu artikel 35, eerste lid Wet MRB het woord ‘kan’ hanteert, dient te worden beoordeeld in hoeverre de inspecteur in redelijkheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag heeft kunnen komen. Vaststaat dat belanghebbende in de naheffingsperiode zich gedurende de beide eerste kwartalen in het buitenland bevond terwijl de auto zich in deze periode, wegens reparatie, in een garage bevond. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie de inspecteur gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid door de naheffingsaanslag slechts vast te stellen op twee, in plaats van vier, aaneengesloten tijdvakken van drie maanden. Nu de inspecteur dit heeft nagelaten, zal de rechtbank doen wat de inspecteur had moeten doen en de naheffingsaanslag nader vaststellen op een naar twee aaneensluitende tijdvakken van drie maanden. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, acht de rechtbank voor het overige een boete van 25% passend en geboden (beroep gegrond).
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1021
Uitspraakdatum: 16 december 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 13 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 23 november 2007 tot en met 22 november 2008, alsmede de daarbij bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [nummer]Y.90001).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [naam].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 237,50;
-vermindert de boete tot 25% van het nageheven bedrag;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 127,60;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Met dagtekening 2 januari 2009 is aan belanghebbende over het tijdvak
23 november 2007 tot en met 22 november 2008 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 475, alsmede een verzuimboete (hierna: de boete) van € 475.
2.2.In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
2.3.Belanghebbende is volgens het kentekenregister vanaf 14 februari 2007 houder van de personenauto, merk Volkswagen, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.4.Vaststaat dat de geldigheid van het kentekenbewijs van de auto vanaf 9 november 2007 was geschorst, in de zin van Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.5.Op 29 september 2008 omstreeks 08:08 uur is geconstateerd dat belanghebbende met de auto reed op de Rijksweg A13, ter hoogte van Delft.
2.6.Niet in geschil is dat belanghebbende met de auto op het in 2.5. vermelde tijdstip reed. Evenmin is in geschil dat op dat moment de auto nog steeds was geschorst.
2.7.Ingevolge artikel 35, eerste lid van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kan de motorrijtuigenbelasting worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg van een geschorst motorrijtuig. De na te heffen belasting wordt ingevolge het tweede lid berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
2.8.De naheffingsaanslag voldoet aan voornoemde feitelijke criteria. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, nu artikel 35, eerste lid Wet MRB het woord ‘kan’ hanteert, dient te worden beoordeeld in hoeverre de inspecteur in redelijkheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag heeft kunnen komen.
2.9.Uit de stukken van het geding is gebleken dat belanghebbende van 5 november 2007 tot en met 22 maart 2008 in het buitenland verbleef en de auto zich van 1 november 2007 tot en met 21 mei 2008, wegens reparatie, in een garage bevond. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie de inspecteur gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid door de naheffingsaanslag slechts vast te stellen op twee, in plaats van vier, aaneengesloten tijdvakken van drie maanden. Nu de inspecteur dit heeft nagelaten, zal de rechtbank doen wat de inspecteur had moeten doen en de naheffingsaanslag nader vaststellen op een naar twee aaneensluitende tijdvakken van drie maanden.
2.10.De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag tevens een boete opgelegd van 100%, overeenkomstig de artikelen 35 en 37 van de Wet MRB juncto 67c van de AWR en het bepaalde in paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De boete bedraagt € 475.
2.11.Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, kan de rechtbank deze stelling niet volgen, nu belanghebbende, mede door schorsingen waarvan hij in het verleden gebruik heeft gemaakt, op de hoogte moet zijn geweest van de voor schorsing geldende voorwaarden.
2.12.Nu belanghebbende evenwel onweersproken heeft gesteld dat een in 2005 opgelegde naheffingsaanslag en boete vanwege weggebruik met een geschorst motorrijtuig, waarop de inspecteur mede de hoogte van de boete heeft gebaseerd, niet aan hem te wijten is geweest, acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, een boete van 25% passend en geboden.
2.13.Gelet op als het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
3.Proceskosten
Nu het beroep gegrond is verklaard, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De belanghebbende heeft gesteld dat hij reiskosten van € 47,60 (2 * 85 km, Den Haag – Breda vice versa, * € 0,28) en verletkosten van € 80 (4 uur voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting) heeft gemaakt. In dat geval komt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een totaal bedrag van € 127,60 voor vergoeding in aanmerking. Verweerder wordt veroordeeld dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D. Hund, rechter, en door deze en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 januari 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.