Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6459, 13/01083
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6459, 13/01083
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2014
- Datum publicatie
- 29 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:6459
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2013:3828, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 13/01083
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Procesbelang na compromis.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01083
uitspraakdatum: 19 augustus 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 september 2013, nummer UTR 13/575, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 19 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 923.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.009,85.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Lopende de beroepsprocedure hebben partijen getracht het geschil zonder tussenkomst van de rechter te beslechten. De heffingsambtenaar heeft in dat kader voorgesteld de waarde te verlagen naar € 830.000 alsmede de kosten voor de bezwaarfase van € 235, de kosten voor de beroepsfase van € 472 en het griffierecht van € 42 te vergoeden.
De gemachtigde heeft daarop verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde waarde, maar niet met de voorgestelde kostenvergoeding. De gemachtigde heeft de heffingsambtenaar verzocht om een vergoeding van de kosten voor de voorbereiding van de zitting, naast de reeds voorgestelde kostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar het compromisvoorstel vlak voor de zitting van de Rechtbank had gedaan en de gemachtigde de zaak inmiddels geheel voor de zitting had voorbereid. De heffingsambtenaar heeft dat verzoek afgewezen.
Ter zitting van de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij over de proceskostenvergoeding een uitspraak van de Rechtbank wenst.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van € 830.000, over een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 235, over een vergoeding voor de beroepsfase - behoudens voor de voorbereiding van de zitting - van € 472, dat belanghebbende geen belang meer had bij een zitting omdat partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over het inhoudelijke geschil en grotendeels over de proceskosten en dat partijen over het laatstbedoelde geschil schriftelijk verder hadden kunnen procederen. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat het enige doel van het doorgang laten vinden van de zitting voor de gemachtigde is geweest een vergoeding voor het verschijnen ter zitting te verkrijgen, dat dan sprake is van misbruik van procesrecht en dat een vergoeding daarom niet op zijn plaats is. De Rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 42 te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 707.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het voorbereiden van de zitting bij de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar en tot een proceskostenvergoeding van € 1.217 in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.