Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:665, 11/00037
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:665, 11/00037
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 januari 2014
- Datum publicatie
- 7 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:665
- Zaaknummer
- 11/00037
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Overschrijding redelijke termijn. Immateriële schadevergoeding. Voortzetting procedure door erfgenamen.
Uitspraak
Sector belastingrecht
nummer 11/00037
uitspraakdatum: 28 januari 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
in het geding over een verzoek om een veroordeling tot vergoeding van schade tussen
de erfgenamen van [X], gewoond hebbende te [Z], België (hierna: belanghebbenden)
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
en tegen
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan [X] (hierna: [X]) is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen uit werk en woning van € 250.956 en een belastbaar binnenlands inkomen uit sparen en beleggen van € 37.008. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 14.165.
Op het bezwaarschrift van [X] heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
[X] is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 december 2010 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar binnenlands inkomen uit werk en woning van € 12.288 en een belastbaar binnenlands inkomen uit sparen en beleggen van € 37.008, de beschikking heffingsrente, naar het Hof begrijpt, dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van [X] alsmede gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan [X] vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. [X] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft bij uitspraak van 11 december 2012, nr. 11/00037, ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7744 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen die uitspraak beroep in cassatie aangetekend. De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2013, nr. 13/00283, ECLI:NL:HR:2013:814, het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
Het Hof heeft in dezelfde uitspraak het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbenden om een immateriële schadevergoeding met betrekking tot een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De Staat heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek om een immateriële schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase. De Inspecteur heeft, nadat het Hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek om een immateriële schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Belanghebbenden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
De Inspecteur en belanghebbenden hebben ingestemd met het achterwege laten van een nadere mondelinge behandeling. Het Hof heeft de Staat vervolgens de door de Inspecteur en belanghebbenden gegeven schriftelijke reacties toegestuurd en de Staat verzocht daarop te reageren. De Staat heeft schriftelijk gereageerd en daarbij aangegeven af te zien van een nadere zitting. Na toezending van de reactie van de Staat aan belanghebbenden en de Inspecteur hebben zij hun eerder gegeven toestemming om een nadere mondelinge behandeling achterwege te laten, niet ingetrokken.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
2 De vaststaande feiten
[X] heeft op 11 januari 2007 bezwaar ingediend tegen de onder 1.1 genoemde aanslag. De Inspecteur heeft op 19 november 2008 uitspraak op bezwaar gedaan. [X] heeft tegen deze uitspraak op 16 december 2008 beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft op 29 december 2010 uitspraak gedaan.
Het Hof heeft op 2 februari 2011 het hoger beroepschrift van de Inspecteur ontvangen.
[X] is op 8 september 2012 overleden. Zijn erfgenamen, belanghebbenden, hebben de hogerberoepsprocedure voortgezet.
Ter zitting van het Hof op 1 november 2012 hebben belanghebbenden in hun pleitnota verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een belastinggeschil (hierna ook: de redelijke termijn) onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
Het Hof heeft op 11 december 2012 uitspraak gedaan.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbenden recht hebben op toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbenden concluderen tot toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
De Inspecteur is van mening dat hij niet kan worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase, nu [X] daar niet om heeft verzocht. De Inspecteur verwijst in dat verband naar de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 23 augustus 2012, nr. 04/01848, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5668. Het verzoek om schadevergoeding dat door belanghebbenden is gedaan, waarvan de personalia de Inspecteur overigens niet bekend zijn, dient volgens de Inspecteur te worden afgewezen, omdat te hunnen aanzien de redelijke termijn niet is overschreden.
De Staat concludeert tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.