Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6692, 13/01146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6692, 13/01146

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 augustus 2014
Datum publicatie
29 augustus 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:6692
Formele relaties
Zaaknummer
13/01146

Inhoudsindicatie

In geschil is of de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2005 en de vergrijpboete terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 13/01146

uitspraakdatum: 26 augustus 2014

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 oktober 2013, nummer AWB LEE 12/3124, in het geding tussen Inspecteur en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 145.018 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 200.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 4.754. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 5.524.

1.2

Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 oktober 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de bestreden belastingaanslag vernietigd, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, drs. [A] en mr. [B], als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D]. Gelijktijdig met de behandeling van de onderhavige zaak is met toestemming van partijen de zaak van belanghebbendes broer behandeld, bij het Hof geregistreerd onder nummer 13/01145.

1.6

De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren op 17 december 1971.

2.2

Belanghebbende heeft een broer, [E], die geboren is op 20 juli 1959.

2.3

Belanghebbendes bedrijfsactiviteiten bestaan in het onderhavige jaar uit de handel in mestkalveren en het exploiteren van een eigen kalvermesterij.

2.4

Belanghebbende is daarnaast directeur en aandeelhouder van [F] B.V., welke B.V. op haar beurt 50% van de aandelen houdt in [G] B.V. en [H] B.V. Belanghebbendes broer is voor 50% (middellijk) aandeelhouder van [G] B.V. en [H] B.V..

2.5

Belanghebbende heeft op 6 april 2005 samen met [I] een boerderij met erf en weiland in [L] (hierna: de boerderij) gekocht van een onafhankelijke derde, mevrouw [J], althans van een door haar beheerste vennootschap: [K] B.V.. De koopprijs bedroeg per saldo € 1.630.000. Mevrouw [J] is weduwe en in laatstgenoemde vennootschap werden geen activiteiten in de veehouderij meer verricht. Sinds het overlijden van haar echtgenoot stond de boerderij reeds gedurende drie jaar te koop voordat de bedoelde verkoop plaatsvond. De vraagprijs was op 18 mei 2002 € 2.700.000.

2.6

Belanghebbende en [I] hebben op 8 april 2005 de boerderij verkocht aan [M] voor € 1.800.000. [M] is geen familie van belanghebbende en zijn broer. [M] trad (voordien) op als verkopende makelaar voor mevrouw [J] en had vóór 6 april 2005 reeds voor zichzelf een bod uitgebracht op de boerderij dat lager was dan de - onder 2.5 – bedoelde koopprijs. De – onder 2.5 – bedoelde transactie waarbij belanghebbende en [I] de boerderij kochten, is tot stand gekomen zonder tussenkomst van [M] als makelaar.

2.7

Op de onder 2.6 vermelde transactie is een resultaat behaald van in totaal € 169.983,34, waarvan afgerond € 42.495 aan belanghebbende is toegekomen en € 42.495 aan belanghebbendes broer.

2.8

[I] is naast veehandelaar ook handelaar in onroerend goed en participeerde in de onder 2.5 en 2.6 vermelde transacties als ondernemer. Zijn deel van de verkoopopbrengst heeft hij daarom verantwoord als winst uit onderneming.

2.9

De Inspecteur heeft in zijn pleitnota voor de zitting van de Rechtbank onder meer geschreven:

"Tijdens een onderhoud met de behandelend ambtenaar hebben de weduwe en haar zwager opgemerkt dat zij hoe dan ook de boerderij met 66.40.70 ha (onder)grond wilde verkopen. De boerderij stond immers ook allang te koop en de familie moest alle werkzaamheden extern uitbesteden en door loonwerkers laten doen. De zwager had namelijk in het jaar dat zijn broer overleed een dwarsleasie gekregen en was daarom eveneens niet in staat om de boerderij te exploiteren. Het gevolg hiervan is dat er véél kosten werden gemaakt en dat de opbrengst hierbij achter bleef. De familie moest én wilde er dan ook vanaf. (…) Tijdens het eerder genoemde onderhoud met de weduwe en de zwager hebben zij aan de behandelend ambtenaar expliciet opgemerkt dat de heren [I] en belanghebbende de boerderij met grond voor de handel hebben gekocht"(…)..

2.10

De Inspecteur schrijft in zijn verweerschrift in eerste aanleg onder meer:

"Onroerend goed transacties waar belanghebbende bij betrokken was:

aankoop 20 maart 2001, verkoop 4 maart 2002, [a-straat] 15 [N], Boerderij met land;

aankoop 13 januari 2004, verkoop 13 mei 2005, eiland met water te [O];

aankoop 4 december 2004, verkoop 20 april 2006, [b-straat] 5 te [P], woonhuis;

aankoop 6 april 2005, verkoop 8 april 2005, [c-straat] 6 te [L], Boerderij met land;

aankoop 2 mei 2006, verkoop 18 december 2006. [d-straat] 32 te [Q] woonhuis;

aankoop 30 oktober 2006, eigenwoning. [e-straat] te [Z] voormalige pastorie;

aankoop 5 maart 2007, nog in gedeeld bezit, Erfpachtrecht grond in bungalowpark te [R]; aankoop 3 mei 2005. verkoop 4 januari 2008, Chinees restaurant te [S];

aankoop 25 mei 2007, verkoop 5 juni 2007, Perceel weiland te [Z];

Erfopvolging 16 januari 1999, verkoop/ruil 18 juni 2007, perceel grond [T] te [P];

Aankoop 8 maart 2011 nog in bezit?, perceel weiland gelegen nabij [f-straat] te [U]; (…)".

2.11

[M] heeft op vragen van belanghebbende per e-mailbericht van 26 februari 2013 het volgende geantwoord (onderstreept):

"Beste [----],

Hierbij een paar vragen over de transactie aankoop van jou Boerderij [c-straat] te [L].

Waarom heeft [----] de boerderij van mij gekocht ? Omdat ik mij genaaid voelde door [J].

Kun je uitleggen waarom dat zo snel ging ? Voor mij was dit helemaal niet snel. Ik was er al lang mee bezig.

Kun je ook verklaren of wij onder 1 hoedje zouden hebben gespeeld ? Nee, in mijn beleving kon [.....] hem niet gekocht hebben, omdat ik nog een bod had uitstaan bij [J] 'ik stond eraan'.

Kon ik weten dat jij de boerderij van mij direct zou overnemen toen ik hem kocht ? Nee Was ik daar van op voorhand al van op de hoogte Nee ? ".

2.12

[M] heeft de boerderij op 13 maart 2008 verkocht voor € 2.500.000 aan [V] en [W] B.V. Zij hebben de boerderij op hun beurt op 1 december 2008 verkocht aan [Y] voor € 2.751.157.

2.13

In de bestreden navorderingsaanslag IB/PVV 2005 heeft de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven en door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van € 102.523 vanwege resultaat uit overige werkzaamheden, verhoogd met een bedrag van € 42.495 tot € 145.018. Tevens heeft de Inspecteur een vergrijpboete van 25% opgelegd wegens grove schuld.

2.14

De waarde in het economische verkeer van de onder 2.5 bedoelde onroerende zaak is door een taxateur van de Belastingdienst op 10 december 2013 naar de peildatum 6 april 2005 vastgesteld op € 1.986.000.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2005 en de vergrijpboete terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

3.2

De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Tussen partijen is niet in geschil dat onderhavige navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de Inspecteur beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Partijen hebben ook geen geschil over de cijfermatige uitkomsten van hun standpunten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing