Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7190, 13/01055
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7190, 13/01055
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 september 2014
- Datum publicatie
- 26 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:7190
- Zaaknummer
- 13/01055
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 27 september 2013, nr. 12/00726. ECLI:NL:HR:2013:715. KB Lux-zaak. Verwijzingshof vermindert vergrijpboeten.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01055
uitspraakdatum: 16 september 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Venlo (hierna: de Inspecteur) op de bezwaarschriften tegen de na te melden aanslagen en beschikkingen
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.464. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 166. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 2.239 (100% van de over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigde belasting).
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.410 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.442. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 92. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 2.232 (100% van de over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigde belasting).
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft bij uitspraak van 29 december 2011, nummer 04/01516, het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslagen verminderd, de beschikkingen heffingsrente verminderd en de boeten vernietigd.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen die uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 september 2013, nummer 12/00726, ECLI:NL:HR:2013:715, (hierna: het verwijzingsarrest) het cassatieberoep van belanghebbende ongegrond verklaard, het cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond verklaard en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr.drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] en mr. [D].
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in 2001 en 2002 in dienstbetrekking bij een orthodontistenpraktijk, een universiteit en een universitair medisch centrum. In haar aangiften IB/PVV 2001 en 2002 heeft zij naast deze looninkomsten bij haar inkomen uit sparen en beleggen vermeld dat haar bezittingen en schulden nihil bedragen.
Het gerechtshof heeft in zijn uitspraak van 29 december 2011, nummer 04/01516 onder meer overwogen:
“Het Hof acht bewezen dat belanghebbende op 31 januari 1994 beschikte over een bankrekening bij KB-Lux met een saldo van ƒ 65.434.
(…)
Het Hof is op grond van het vorenstaande met betrekking tot de belastingheffing tot het oordeel gekomen, dat belanghebbende gedurende de gehele in geding zijnde periode gerechtigd was tot één of meer buitenlandse bankrekeningen waaruit door belanghebbende inkomsten zijn getrokken en waarvan, zoals het Hof zal oordelen in onderdeel 4.6 van deze uitspraak, saldi en inkomsten niet zijn aangegeven, als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven over alle in geding zijnde jaren.”
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest deze oordelen in stand gelaten.
In de pleitnota die de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het gerechtshof van 3 november 2011 heeft overgelegd, heeft hij het volgende opgemerkt:
“IV Redelijke schatting.
73. (…) Subsidiair voor zover uw Hof van oordeel is dat een correctie voor de inkomsten- en vermogensbelasting op zijn plaats is, de correctie voor de inkomstenbelasting toe te passen op basis van 6% rente over het saldo per 31 januari 1994 en voor de jaren daarna op basis van een samengestelde interest van 6%.
74. Voor wat betreft de vermogensbelasting zou als uitgangspunt een vermogensgroei van 10% per jaar en voor de jaren daarna op basis van een samengestelde vermogenstoename van 10%.”
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het gerechtshof van 3 november 2011 volgens het proces-verbaal van die zitting het volgende geantwoord op vragen van het gerechtshof:
“De toename van het saldo volgens het renseignement met 10% en het rendement van 6% zijn naar mijn mening ook van toepassing op het bewijs van het beboetbare feit en kunnen eveneens dienen als grondslag waarover de boete wordt berekend.”
Bij brief van 12 november 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen aan belanghebbende navorderingsaanslagen op te leggen voor de IB/PVV 1990 en vermogensbelasting 1991.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Na verwijzing is in geschil of de Inspecteur terecht de vergrijpboeten van € 2.239 (2001) en € 2.232 (2002) heeft opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat de boeten ten onrechte zijn opgelegd, omdat de Inspecteur het bewijs van de beboetbare feiten niet heeft geleverd. Mocht de Inspecteur dit bewijs wel geleverd hebben, dan dient volgens belanghebbende voor de vaststelling van de boete uitgegaan te worden van het op het renseignement vermelde saldo en een groei van dat saldo met 10% per jaar. De boeten dienen met 50% te worden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De Inspecteur is van mening dat hij het bewijs voor de beboetbare feiten heeft geleverd, waarbij hij zich voor het bewijs mede beroept op de onder 2.5 genoemde uitlatingen van belanghebbende.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de boeten en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de boeten.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en matiging van de boeten met 20% vanwege de schatting en omkering van de bewijslast. De resterende boete dient met 20% te worden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.