Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7191, 13/01056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7191, 13/01056

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 september 2014
Datum publicatie
26 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:7191
Zaaknummer
13/01056

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 27 september 2013, nr. 12/00721. ECLI:NL:HR:2013:713. KB Lux-zaak. Inspecteur levert bewijs beboetbare feiten. Verwijzingshof vermindert vergrijpboeten.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01056

uitspraakdatum: 16 september 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Breda (hierna: de Inspecteur) op de bezwaarschriften tegen de na te melden (navorderings)aanslagen en beschikkingen

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 (navorderings)aanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De (navorderings)aanslagen zijn, met uitzondering van de aanslag in de VB over het jaar 1998, opgelegd met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Aan belanghebbende zijn verder over de jaren 1999 en 2000 aanslagen in de VB opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

1.3

De (navorderings)aanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft het beroep bij uitspraak van 29 december 2011, nummer 04/01492, gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de (navorderings)aanslagen verminderd, de verhogingen IB/PVV 1990, 1991 en 1997 kwijtgescholden, de verhogingen VB kwijtgescholden, de boeten IB/PVV 1998 tot en met 2000 vernietigd, de overige verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de beschikkingen inzake heffingsrente verminderd.

1.5

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen die uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 september 2013, nummer 12/00721, ECLI:NL:HR:2013:713, (hierna: het verwijzingsarrest) beide cassatieberoepen gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen en de boeten ter zake van de IB/PVV over, naar het Hof begrijpt en tussen partijen desgevraagd ook niet in geschil is, de jaren 1992 en 1997 tot en met 2000 en ter zake van de VB over de jaren 1994 tot en met, naar het Hof begrijpt, 1997, de verhoging ter zake van de IB/PVV over het jaar 1992 volledig kwijtgescholden en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6

De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.

1.7

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in beroep zijn overgelegd.

1.8

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr.drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] en mr. [D].

1.9

Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.10

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De Inspecteur heeft de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen en beschikkingen gebaseerd op een zestal fotokopieën (hierna: het renseignement). Het renseignement bestaat uit fotokopieën van pagina’s die zijn ontleend aan documenten die afkomstig zijn van de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux).

2.2

Voorafgaand aan de toezending van de eerste vragenbrief aan belanghebbende is de Inspecteur op grond van een door de FIOD verricht massaal onderzoek tot de conclusie gekomen dat de vermelding “[XX]” op het renseignement doelt op belanghebbende.

2.3

Nadat belanghebbende ontkende dat hij een rekening bij KB-Lux aanhield of had aangehouden, is door de FIOD opnieuw een onderzoek ingesteld. Van dit onderzoek is op 25 oktober 2002 door [E], ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD-ECD/kantoor Haarlem en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt. In dit proces-verbaal is het volgende opgenomen:

“Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxembourg t.n.v.

[XX]

Ik,

[E],

ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD-ECD/kantoor Haarlem en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer [00000] /0 Dha, verklaar het volgende.

Door mij is een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB-Lux).

Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).

De rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld.

a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam

c) Voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door

1) Een liggend streepje en een tweede achternaam

2) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

3) Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door

I. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

II. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel

M (= Monsieur)

Mme (= Madamme)

Melle (= Mademoiselle)

Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.

Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor c.q. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld.

a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld.

b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)

c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.

Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).

Door de FIOD-ECD/kantoor Haarlem/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het door B/KIR gemaakte bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen díe combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDW-bestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux.

(…)

Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam: [XX].

2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [X], gehuwd met mw. [XX].

3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [XX]. Dit is [X], geboren op 10-11-1945, met sofinummer [0000.00.000], gehuwd met [XX], geboren op 18-11-1947, met sofinummer [0000.00.001].

4. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [X-1].

5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per 12-12-1969.

Conclusie:

Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [X] gehuwd met [XX] als rekeninghouder in aanmerking, zoals die onder voornoemd punt 3 staat vermeld.

Opgemaakt op ambtseed, gesloten en getekend te Haarlem op 25 oktober 2002.”

2.4

Belanghebbende heeft bij zijn conclusie na verwijzing een brief van KB-Lux gevoegd van 10 januari 2014, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“We refer to your letter dated 8 January 2014 regarding the way accounts opened in KBL’s books are named and/or listed in KBL’s systems.

Please note that, as a matter of principle and subject to typos or operational errors, there is no difference between the three possibilities mentioned in your letter.

As a result, a dash (-) or the word “ou” between two different surnames in the account name refers to an account held by two persons with the same rights on the account (joint‑account holders).”

2.5

Belanghebbende heeft in het jaar 1998 de rentevrijstelling volledig benut. Voor de jaren 1997, 1999 en 2000 is de aftrekbare rente, met uitzondering van de in artikel 42b, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde rente, hoger dan de ontvangen rente.

2.6

In de jaren 1994 tot en met 1997 is belanghebbendes vermogen zonder het saldo van de KB-Luxrekeningen ongeveer gelijk aan de belastingvrije som.

2.7

Het gerechtshof heeft de verschuldigde belasting die voortvloeit uit de correcties met betrekking tot de KB-Luxrekening, vastgesteld op:

IB/PVV 1997 ƒ 11.057

IB/PVV 1998 ƒ 10.205

IB/PVV 1999 ƒ 17.696

IB/PVV 2000 ƒ 14.384

VB 1994 ƒ 3.160

VB 1995 ƒ 3.000

VB 1996 ƒ 3.016

VB 1997 ƒ 3.384

2.8

Bij brief van 28 november 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen aan belanghebbende navorderingsaanslagen op te leggen voor de IB/PVV 1990/VB 1991.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Na verwijzing is in geschil of de Inspecteur terecht de verhogingen en de vergrijpboeten (hierna samen: boeten) ter zake van de IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 en ter zake van de VB over de jaren 1994 tot en met 1997 heeft opgelegd.

3.2

Belanghebbende is van mening dat de boeten ten onrechte zijn opgelegd, omdat de Inspecteur het bewijs van de beboetbare feiten niet heeft geleverd. Mocht de Inspecteur dit bewijs wel geleverd hebben, dan dient volgens belanghebbende voor de vaststelling van de boete uitgegaan te worden van het op het renseignement vermelde saldo en een groei van dat saldo met 10% per jaar. De boeten dienen met 50% verminderd te worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

3.3

De Inspecteur is van mening dat hij het bewijs voor de beboetbare feiten heeft geleverd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de boeten en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de boeten.

3.6

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en matiging van de boeten met 20% vanwege de schatting en omkering van de bewijslast. De resterende boeten dienen met 20% te worden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing