Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:866, 13/00340
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:866, 13/00340
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 februari 2014
- Datum publicatie
- 14 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:866
- Zaaknummer
- 13/00340
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 1 maart 2013, nr. 12/04112, ECLI:NL:HR:2013:BZ2737. Ontvankelijkheid hoger beroep. Termijnoverschrijding ?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00340
uitspraakdatum: 4 februari 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof) van 5 maart 2012, nr. 12/00048 in het geding tussen
belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor ’s-Hertogenbosch (thans: Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf; hierna: de Inspecteur) met betrekking tot na te melden navorderingsaanslag en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een vergrijpboete opgelegd. Deze navorderingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd door de Inspecteur.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof. Bij uitspraak van 5 maart 2012 heeft het gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de hogerberoepstermijn. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het gerechtshof heeft bij uitspraak van 19 juli 2012, nr. 12/00048, het verzet ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof van 19 juli 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 maart 2013, nr. 12/04112, ECLI:NL:HR:2013:BZ2737 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het verwijzingshof) ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een conclusie na verwijzing ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Hoge Raad ontvangen dossier – waartoe behoren de dossiers van de Rechtbank en van het gerechtshof – dat op de onderhavige zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgehad op 16 januari 2014 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: drs. [A] en [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving aan het verwijzingshof niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Verwijzingsarrest
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad als volgt geoordeeld:
“3.1. Belanghebbende heeft niet verzocht te worden gehoord omtrent het verzet. Het Hof heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord.
Blijkens de gedingstukken had de uitspraak van de Rechtbank mede betrekking op de aan belanghebbende opgelegde boete. Aangezien uit het hogerberoepschrift of andere stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende geen hoger beroep tegen de boete heeft willen instellen, moet het, gelet op het bepaalde in artikel 26b, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ervoor worden gehouden dat het hoger beroep zich mede uitstrekte tot de boete en dat de uitspraak op verzet mede betrekking heeft op de boete.
De middelen IV en V betogen dat het Hof niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan alvorens hem in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord of althans zijn beslissing dienaangaande nader had moeten motiveren.
In een geschil over een bestuurlijke boete is de rechter niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, LJN BT2295, BNB 2012/114). Voor zover middel IV berust op een andersluidende opvatting faalt het.
Middel IV voor het overige en middel V slagen evenwel. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het Hof heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat het Hof de hiervoor omschreven beoordeling heeft gemaakt bij zijn kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft het Hof in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. 's Hofs kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt.
Gelet op het hiervoor in 3.3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige middelen behoeven geen behandeling. (…)”.
3 De feiten
De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op 23 november 2011. Volgens een op een afschrift van die uitspraak geplaatste stempelafdruk zijn afschriften van de uitspraak op 23 november 2011 aangetekend aan partijen verzonden. In de procedure bij de Rechtbank werd belanghebbende niet vertegenwoordigd door zijn accountant. De relatie tussen belanghebbende en de accountant was reeds beëindigd.
Op 25 november 2011 heeft belanghebbende de ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ’s-Hertogenbosch doen dagvaarden om op 14 december 2011 te verschijnen voor de civiele rechter van de Rechtbank in verband met het verzet van belanghebbende tegen een dwangbevel ex artikel 17 van de Invorderingswet 1990.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het hogerberoepschrift is gedagtekend 2 januari 2012. De poststempel op de enveloppe waarin het hogerberoepschrift van belanghebbende is verzonden, vermeldt als datum 22 januari 2012. De enveloppe vermeldt voorts een datumstempel van het gerechtshof met als datum 24 januari 2012 en een niet goed leesbare datumstempel van het Facilitair Bedrijf van het gerechtshof. Op het hogerberoepschrift van belanghebbende is een datumstempel door een medewerker van het gerechtshof geplaatst. Deze datumstempel vermeldt als datum van binnenkomst van het hogerberoepschrift 24 januari 2012.
Bij – de op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane – uitspraak van 5 maart 2012 heeft het gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Daartegen richt zich het verzet van belanghebbende.