Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:871, 13/00262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:871, 13/00262

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2014
Datum publicatie
21 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:871
Formele relaties
Zaaknummer
13/00262

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Geruisloze omzetting. Achtste standaardvoorwaarde. Terugwerkende kracht. Incidenteel fiscaal voordeel ?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00262

uitspraakdatum: 4 februari 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 september 2011, nummer AWB 10/743, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst[P] (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft op grond van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) bij beschikking van 17 september 2008 belanghebbendes verzoek om een geruisloze omzetting afgewezen.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 9 september 2011 niet ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 17 oktober 2011, ingekomen op 18 oktober 2011, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij brief van 25 februari 2013 deze zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) [.].

1.7.

Het Hof heeft bij brief van 22 april 2013 aan belanghebbende meegedeeld dat geen gehoor wordt gegeven aan belanghebbendes verzoek om getuigen op te roepen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2013 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door [A] verbonden aan [R] NV. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.].

1.9.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota is in deze uitspraak ingelast.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.11.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hervat om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het materiële geschil.

1.12.

Van belanghebbende is op 13 juni 2013 ter griffie een nader stuk ontvangen dat op 20 juni 2013 is doorgezonden aan de Inspecteur, die daarop bij stuk van 3 september 2013 heeft gereageerd. Het stuk van de Inspecteur is op 10 september 2013 doorgezonden aan belanghebbende.

1.13.

De zaak is hervat op de nadere zitting van 8 januari 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door [A] en [B], verbonden aan [R] NV. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.] en [K].

1.14.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota is in deze uitspraak ingelast.

1.15.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.16.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Ontvankelijkheid

2.1.

Bij brief van 1 april 2008 heeft [C] van [S] Belastingadviseurs te [Q] namens belanghebbende aan de Inspecteur verzocht om een beschikking op grond van artikel 3.65 van de Wet IB (geruisloze omzetting).

2.2.

Bij beschikking van 17 september 2008 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Deze beschikking is toegezonden aan [S] Belastingadviseurs te [Q].

2.3.

Namens belanghebbende heeft [C] van [S] Belastingadviseurs bij brief van 29 september 2008 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking.

2.4.

Bij brief van 20 maart 2009 heeft de Inspecteur aan [C] van [S] Belastingadviseurs meegedeeld dat hij voornemens is om het bezwaar af te wijzen. Tevens heeft de Inspecteur opgemerkt dat belanghebbende het recht heeft te worden gehoord.

2.5.

Bij e-mailbericht van 17 april 2009 heeft belanghebbende zelf het volgende aan de Inspecteur bericht:

“Inmiddels (...) heb ik me met mijn belastingadviseur [S] in [Q] verstaan over de voortgang n.a.v. uw brief dd. 20 maart 2009 m.b.t. mijn bezwaarschrift verzoek geruisloze inbreng en uw afwijzing daarvan.

Zoals ik u eerder meldde, wil ik erg graag gebruik maken van uw uitnodiging “hoorgesprek” (…).

Inmiddels heeft zich (…) bij [S] ook een personele wijziging voorgedaan. [S] heeft een nieuwe partner in de persoon van mevrouw[D] en zoals het er nu uit ziet, zal zij verder mijn belangen vertegenwoordigen en dus het stokje van de heer [C] overnemen. Ik moet met haar nog kennismaken en zij moet zich de details van mijn “kwestie” nog eigen maken. Ik heb daarvoor met haar inmiddels afspraken gemaakt.

Mijn vraag aan u is nu of wij de afspraak hoorgesprek na 5 mei zouden kunnen plannen. (…) Bovendien moet ik me dus nog met mijn nieuwe vertegenwoordiger bij [S] verstaan. (…)”

2.6.

Bij e-mailbericht van 15 mei 2009 heeft [B] van [R] NV, het volgende aan de Inspecteur bericht:

“De heer [X] heeft mij gevraagd om hem te assisteren bij het geschil dat ontstaan is tussen de belastingdienst en hem. Uit de mailwisseling begreep ik dat u de behandelend ambtenaar bent.

Uit de mailwisseling begreep ik ook dat er een principe datum, doch geen tijd is gereserveerd voor de 20e mei. Deze datum schikt mij niet bijzonder (…).

Het zou daarom mijn voorkeur hebben om het hoorgesprek en de inzage van het dossier een week te verzetten. (…)”

2.7.

In het verslag van de Inspecteur van het hoorgesprek op 12 juni 2009 is onder meer vermeld dat belanghebbende als adviseur [B] heeft meegenomen, en dat voorafgaand aan het gesprek aan belanghebbende en [B] de gelegenheid is geboden het dossier in te zien.

2.8.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 belanghebbendes bezwaar afgewezen. Deze uitspraak is toegezonden aan belanghebbende zelf.

2.9.

Bij brief van 25 november 2009 heeft [K] namens de Inspecteur onder meer het volgende aan [S] Belastingadviseurs geschreven:

“Ik heb de aangifte inkomstenbelasting (…) 2007 van de heer[X] (…) beoordeeld.

Op 17 september 2008 is uitspraak gedaan op het bezwaarschrift gericht tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting (…) 2007 (…). De (voorlopige) aanslag is daarbij niet verminderd.

Inmiddels heeft mijn collega mevrouw [L] op 3 november 2009 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift betreffende de afwijzing van het verzoek om geruisloze inbreng in een B.V. van de eenmanszaak (…) van uw cliënt. Uw bezwaar werd afgewezen.

Op grond van deze informatie zal ik afwijken van de aangifte over 2007.”

2.10.

Met dagtekening 29 januari 2010 is de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 aan belanghebbende opgelegd.

2.11.

Bij e-mailbericht van 11 februari 2010 heeft [B] het volgende aan de Inspecteur bericht:

“Graag uw aandacht voor het volgende. Vorige week ontving ik van de heer [X] de aanslag inkomstenbelasting 2007 en de brief van uw collega de heer [K] van 25 november 2009. Heden zullen wij bezwaar maken tegen deze aanslag. In die brief wordt melding gemaakt van een uitspraak op bezwaar van 3 november 2009. Ik heb die uitspraak nimmer ontvangen en gisteren was de accountant van de heer[X] bij hem op bezoek en deze kent de schriftuur van 3 november ook niet. Mag ik u verzoeken mij een kopie te doen toekomen. Kunt u mij bevestigen of dit stuk aangetekend is verstuurd?

Wilt u, voor zover nodig deze mail doorgeleiden naar de heer [K]?

Overigens nimmer een reactie ontvangen op mijn mail van 10 juli 2009, hetgeen mij deed vermoeden dat de zaak nog in behandeling was.”

2.12.

Bij e-mailbericht van 11 februari 2010 heeft de Inspecteur meegedeeld dat de uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 opnieuw is geprint en op de post is gedaan.

2.13.

Bij brief van 15 februari 2010, ingekomen bij de Rechtbank op 17 februari 2010, heeft [B] namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 inzake de afwijzing van het verzoek om een geruisloze inbreng.

2.14.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 uitsluitend aan belanghebbende zelf is toegezonden, dat deze uitspraak pas op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt als deze aan de gemachtigde is bekend geworden, dat [S] Belastingadviseurs de bevoegde gemachtigde is voor de bezwaarprocedure, dat [S] Belastingadviseurs bij brief van 25 november 2009 bekend is geworden met de uitspraak van 3 november 2009, dat de beroepstermijn derhalve is aangevangen de dag volgend op 25 november 2009 en dat de beroepstermijn is geëindigd op 6 januari 2010. De Rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het beroepschrift van 15 februari 2010 buiten de termijn is ingediend en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Beschikking geruisloze omzetting

2.15.

Belanghebbende was tot eind 2007 voltijds als PR-accountant/bedrijfsjournalist in dienstbetrekking werkzaam bij [T].

2.16.

Daarnaast dreef belanghebbende sinds 2001 de eenmanszaak [H], waarin hij journalistieke werkzaamheden en PR-opdrachten vervulde voor diverse opdrachtgevers en waarin hij het journalistieke onderzoeksproject [W] deed.[.]

2.17.

Ter zake van zijn werkzaamheden voor het project [W] heeft belanghebbende in april 2007 van [I] een eenmalige bate genoten van [.]€ 736.377[.]

2.18.

Op 28 mei 2007 heeft belanghebbende voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2007 een voorlopige aangifte gedaan. Daarbij heeft belanghebbende voornoemde eenmalige bate aangemerkt als opbrengst uit overige werkzaamheden en heeft hij daarnaast een verlies uit onderneming aangegeven van € 8.885.

2.19.

Op 18 september 2007 heeft belanghebbende een intentieverklaring opgesteld tot het oprichten van een besloten vennootschap waarin met ingang van 1 januari 2007 de onder de naam [H] gedreven onderneming van belanghebbende voor rekening en risico van de nog op te richten vennootschap wordt gedreven. Deze intentieverklaring is op 21 september 2007 bij de Belastingdienst [.] geregistreerd. Bij notariële akte van 26 maart 2008 is [H] BV opgericht en is de onderneming ingebracht.

2.20.

Belanghebbende heeft eind 2007 zijn dienstbetrekking bij [T] beëindigd. Een belangrijke cliënt [.] van [T] heeft belanghebbende kunnen meenemen naar zijn eigen onderneming.

2.21.

Medio 2007 is belanghebbende begonnen met de voorbereiding van [onder andere de] handel in vaartuigen[.]onder de naam [J].

2.22.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 april 2008 aan de Inspecteur verzocht om een geruisloze omzetting per 1 januari 2007 op grond van artikel 3.65 Wet IB van de door belanghebbende gedreven onderneming in [H] BV.

2.23.

De Inspecteur heeft bij beschikking van 17 september 2008 belanghebbendes verzoek om een geruisloze omzetting afgewezen. Redengevend daarvoor is dat niet is voldaan aan de voorwaarde die is opgenomen in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 11 augustus 2004, nr. CPP2004/664M, BNB 2005/70, onderdeel 12.1.2, inhoudende dat een omzetting niet met (fiscaal) terugwerkende kracht wordt verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat een incidenteel fiscaal voordeel wordt behaald.

3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbendes beroep bij de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Indien het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk is, dringen partijen aan op een inhoudelijke behandeling van het geschil door het Hof. In dat geval betoogt belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte het verzoek om een geruisloze omzetting in de zin van artikel 3.65 Wet IB heeft afgewezen. Belanghebbende voert primair aan dat met de omzetting geen incidenteel fiscaal voordeel wordt behaald en subsidiair dat op grond van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel het verzoek moet worden toegewezen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot toewijzing van belanghebbendes verzoek om een geruisloze omzetting.

3.4.

Als het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk is, dan concludeert de Inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing