Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9014, 14/00066 tot en met 14/00069
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9014, 14/00066 tot en met 14/00069
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 november 2014
- Datum publicatie
- 28 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:9014
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1477
- Zaaknummer
- 14/00066 tot en met 14/00069
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Waarde niet-verhuurde box III-woning terecht op woz-waarde bepaald.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00066 tot en met 14/00069
uitspraakdatum: 18 november 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2013, nummers AWB 13/934, AWB 13/3562, AWB 13/3563 en AWB 13/4356, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 120.846. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.424.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 118.397. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.924.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 125.529. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.612.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 130.897. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 419.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voornoemde aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 24 mei 2013 ambtshalve de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 119.136, alsmede de heffingsrente verminderd tot € 3.373.
De rechtbank Gelderland (hierna: Rechtbank) heeft bij uitspraak van 24 december 2013 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2008 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2008 vernietigd, de aanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 119.136, en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Verder heeft de Rechtbank in dezelfde uitspraak de beroepen inzake de aanslagen IB 2009 tot en met 2011 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 januari 2014, ingekomen bij het Hof op 30 januari 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft in een aanvulling op het beroepschrift de wraking verzocht van een aantal raadsheren van het Hof. De wrakingskamer van het Hof heeft bij uitspraak van 8 juli 2014, nummer 200.150.340, ECLI:NL:GHARL:2014:6292, het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat ten tijde van het verzoek nog geen leden van het Hof met de behandeling van onderhavige zaken waren belast.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 september 2014 de wraking verzocht van de raadsheren mr. Kromhout en mr. Van Suilen. De wrakingskamer van het Hof heeft bij uitspraak van 26 september 2014, nummer 200.155.666, ECLI:NL:GHARL:2014:7415, het verzoek tot wraking afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [A].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] OZ 40 en 41 te [Z]. Belanghebbende is woonachtig in het pand aan de [a-straat] OZ 40. Belanghebbende heeft in het verleden [a-straat] OZ 41 verhuurd, maar dit pand is in de jaren 2008 tot en met 2011 niet verhuurd geweest.
Op het perceel van [a-straat] OZ 41 heeft in het jaar 1992/1993 bodemonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit bodemonderzoek is geconcludeerd dat sprake is van bodem- en grondwaterverontreiniging met benzeen, xyleen en minerale oliën veroorzaakt door lekkage van een ondergrondse tank in het naastgelegen bedrijfspand (garagebedrijf) [a-straat] OZ 42-44.
In het jaar 2003 is de actieve bodem- en grondwatersanering beëindigd. Ter bestrijding van restverontreiniging zijn in november 2003 persluchtinjectiefilters geplaatst om zuurstof aan het grondwater toe te voegen ten behoeve van biorestauratie. De zuurstoftoevoeging is in september 2005 gestaakt.
Met dagtekening 22 november 2010 heeft [B] in opdracht van de gemeente Utrecht een rapport Aanvullend bodemonderzoek opgesteld met betrekking tot het buurperceel [a-straat] OZ 42-44. Het doel van het aanvullende onderzoek is het verifiëren van de situatie na afloop van de bodemsanering. In het rapport is onder meer het volgende geschreven:
“(…)
In de huidige situatie zijn nog vluchtige olie en BTEX (Hof: benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) onder de toerit aanwezig. Het kan niet worden uitgesloten dat de sterke verontreiniging tevens onder perceel nr 41 aanwezig is.
(…)
De gehalten in de grond en het grondwater zullen in de huidige situatie niet leiden tot actuele blootstellingsrisico’s en (stank)hinder. Verspreiding van de verontreiniging in het grondwater en de nalevering van de verontreiniging in de grond zal niet leiden tot een toename van meer dan 1.000 m3 per jaar.
Een stabiele eindsituatie is wel bereikt (treden 2 tot 3) maar de saneringsdoeleinden zoals destijds in het beschikte saneringsplan zijn genoemd, zijn niet gehaald.
(…)
Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld of en hoe snel de olieverontreiniging wordt afgebroken. Eerder genomen saneringsmaatregelen hebben met name een plaatselijk effect gehad. Er is in de huidige situatie geen sprake van actuele locatiespecifieke risico’s. De recente metingen duiden op een stabiele eindsituatie (treden 2 tot 3) maar de saneringsdoelstelling is niet gehaald. Door de verontreiniging in de grond is op de locatie wel sprake van gebruiksbeperkingen schade bij eventuele toekomstige grondwerkzaamheden.
(…)
Conform trede 3 van de saneringsladder wordt aanbevolen de monitoring voort te zetten. Voor een optimale uitvoering van het monitoringsprotocol wordt aanbevolen eerst de situatie onder perceel 41 vast te leggen.
(…)
Het doel van de monitoring is enerzijds een trend te bepalen op basis waarvan verdere afbraak en verspreiding kan worden geschat en anderzijds biedt het een kader voor een eventuele afweging van een gewijzigde saneringsdoelstelling”
Voor het jaar 2008 heeft het Hof heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2011, nrs. 11/00125 tot en met 11/00127, ECLI:NL:GHARN:2011:BR3135, de WOZ-waarden van [a-straat] OZ 40 en 41 verminderd tot elk € 326.500. De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 juni 2012, nr. 11/03800, ECLI:NL:HR:2012:BW8994, het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO).
Voor het jaar 2009 heeft Rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 8 maart 2012, nrs. SRB 10/1372 en 10/1379, de waarden van [a-straat] OZ 40 en 41 voor de Wet WOZ verminderd tot elk € 326.000. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 2 juli 2013, nrs. 12/00220 en 12/00221, ECLI:NL:HR:2014:205, het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a Wet RO.
, de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 januari 2014, nr. 13/03907,Voor het jaar 2010 heeft Rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 8 maart 2012, nr. SBR11/357, de waarde van [a-straat] OZ 40 en 41 voor de Wet WOZ verminderd tot elk € 326.000. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 2 juli 2013, nr. 12/00222, ECLI:NL:HR:2013:4673, de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 januari 2014, nr. 13/03957, ECLI:NL:HR:2014:207, het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a Wet RO.
Voor het jaar 2011 heeft de heffingsambtenaar de waarde van [a-straat] OZ 40 en 41 voor de Wet WOZ vastgesteld op elk € 318.000.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 voor wat betreft de rendementsgrondslag van box 3 de waarde van [a-straat] OZ 41 gesteld op de bij beschikking in de zin van artikel 22 Wet WOZ vastgestelde waarde voor het desbetreffende kalenderjaar van respectievelijk € 326.500 (2008) en € 326.000 (2009). Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 heeft de Inspecteur een waarde van respectievelijk € 195.600 (2010) en € 190.800 (2011) in aanmerking genomen.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. De Rechtbank heeft in dat verband overwogen dat tussen partijen vaststaat dat [a-straat] OZ 41 een beleggingspand is dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat voor de jaren 2008 en 2009 kan worden uitgegaan van de WOZ-waarde van dit pand, dat voor de jaren 2010 en 2011 moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde van dit pand, dat voor de rendementsgrondslag van box 3 terecht geen rekening is gehouden met oude belastingschulden en dat de heffingsrente voor het jaar 2008 juist is berekend.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur voor de onderhavige jaren de woning aan de [a-straat] OZ 41 tot een te hoge waarde in de rendementsgrondslag van box 3 heeft betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Verder is onder meer de in 2008 in rekening gebrachte heffingsrente in geschil, alsmede de proceskostenveroordeling.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.