Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9533, 13/01136 tm 13/01142
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9533, 13/01136 tm 13/01142
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 december 2014
- Datum publicatie
- 2 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:9533
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:3202, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/01136 tm 13/01142
Inhoudsindicatie
Vpb. Navorderingstermijn. Uitdeling? Boeten.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01136 tot en met 13/01142
uitspraakdatum: 2 december 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] bv te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 september 2013, nummers AWB 11/3679 tot en met 11/3681 en 11/3683 tot en met 11/3686, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft het verlies van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over het jaar 2001 door middel van een herziene verliesvaststellingsbeschikking nader vastgesteld op € 1.053.039.
Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Deze belastingaanslag vermeldt € 282.292 als belastbare winst. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag is een nadere verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld, waarbij het verrekende verlies met € 44.878 is verhoogd tot € 282.292. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 6.507 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Deze belastingaanslag vermeldt € 74.823 als belastbare winst. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag is een nadere verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld, waarbij het verrekende verlies met € 47.911 is verhoogd tot € 74.823. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 6.947 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 17.655 (hierna: de eerste navorderingsaanslag Vpb 2004). Bij de eerste navorderingsaanslag Vpb 2004 is een verliesverrekeningsbeschikking van € 560.848 vastgesteld. Daarnaast is bij beschikking € 802 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 2004 een tweede navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 169.842 (hierna: de tweede navorderingsaanslag Vpb 2004). Bij de tweede navorderingsaanslag Vpb 2004 is het verrekende verlies bij beschikking nader vastgesteld op € 468.059. Bij beschikking is een vergrijpboete van € 8.612 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 9.996 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 482.791. Daarbij is tevens bij beschikking € 5.034 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 628.883. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 13.233 opgelegd. Daarbij is bij beschikking € 3.392 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen, de tweede navorderingsaanslag Vpb 2004 en de aanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen, de tweede navorderingsaanslag Vpb 2004, de aanslagen en de daarbij vastgestelde beschikkingen gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op de eerste navorderingsaanslag Vpb 2004, ongegrond verklaard voor zover het ziet op de overige beroepen met betrekking tot de Vpb en de heffingsrentebeschikkingen, gegrond verklaard voor zover het ziet op de boetebeschikkingen en de boetebeschikkingen verminderd tot 20% van de belasting over de winstcorrectie.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende alsmede mr. [B] en mr. [C] , als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur is mr. [D] verschenen en gehoord, bijgestaan door mr. [E] en [F] . De behandeling ter zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met de nummers 13/01113, 13/01114, 13/01129 tot en met 13/01134. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is de enige aandeelhouder van [G] bv en vormt daarmee voor de heffing van de Vpb een fiscale eenheid. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [A] (hierna: [A] ).
[G] bv produceert van (roestvast)metaal bodems, containers, drukvaten en apparaten. Het afval dat ontstaat bij de productie heeft [G] bv gescheiden ingezameld in containers.
In het kader van een landelijke actie van de Belastingdienst naar de metaalrecyclingbranche heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld bij [H] bv te [Z] . [H] bv is een afvalverwerkingsbedrijf. Uit dit onderzoek is bij de Inspecteur het vermoeden gerezen dat de vergoedingen in contanten die [H] bv heeft betaald voor ontvangen afvalstromen niet in de boekhouding van haar leveranciers is verwerkt. In het begin van het jaar 2007 heeft de Inspecteur in het kader van deze landelijke actie een deelonderzoek ingesteld bij [G] bv.
Bij het onderzoek bij [H] bv heeft de Inspecteur vastgesteld, dat die vennootschap periodiek met eigen vrachtauto’s containers met afval heeft opgehaald bij [G] bv. Bij binnenkomst op de werf van [H] bv werden de containers gewogen op een weegbrug. Daarbij werd in de weegbrugadministratie onder andere vastgelegd de leverancier, de datum, het kenteken van de auto die de containers vervoerde, het soort afval, het gewicht van het afval en of, en zo ja hoeveel slak of water in de container aanwezig was. Voor een deel van het afval dat volgens de weegbrugadministratie van [H] bv op naam van de leverancier “ [G] bv” is geleverd, heeft [H] bv een creditfactuur aan [G] bv gestuurd. Het op die creditfactuur vermelde bedrag heeft [H] bv per bank aan [G] bv betaald. De creditfacturen en de girale betalingen heeft [G] bv in haar administratie verwerkt.
Het resterende deel van het afval dat onder de naam “ [G] bv” als leverancier in de weegbrugadministratie is geboekt, zou [H] bv contant hebben uitbetaald. Over deze contante uitbetaling heeft [I] (hierna: [I] ), directeur/aandeelhouder van [H] bv, op 17 september 2008 het volgende schriftelijk verklaard:
“Bij een onderzoek van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Apeldoorn is in 2007 het volgende gebleken:
- Door [G] B.V., [a-straat] 131 in [Z] is er ijzer en overige metalen geleverd aan [H] B.V.;
- Een deel van de leveringen werd per bank afgerekend en een deel contant;
- Een en ander blijkt uit de digitale weegbrug- en kasadministratie over de jaren vanaf 2001.
Ik verklaar dat dhr. [A] , directeur van [G] B.V., het contante geld zelf ophaalde en dat hij niet om een bewijs van aflevering vroeg. (…)”
In een brief van [I] aan de Inspecteur van 16 oktober 2008 is onder meer het volgende opgenomen:
“Op uw verzoek bevestigen wij hiermee schriftelijk de procedure van facturering en betaling van geleverd materiaal van [G] gedurende de jaren vóór 2007.
De weegbonnen van het materiaal dat wij voor [G] hebben afgevoerd werden bewaard en de gegevens daarvan maandelijks getotaliseerd in een excel-spreadsheet.
In deze sheet werden de orderdatum, de materiaalsoort, het gewicht en de geldende prijs opgeslagen.
Maandelijks belde ondergetekende dhr. [A] om het hiervoor genoemde overzicht naar hem toe te faxen. (…)
Dhr. [A] paste vervolgens het excel-overzicht (materialen/gewichten) zodanig aan dat:
- (…);
- het grootste gedeelte van de totale materiaalwaarde contant kon worden uitgekeerd, en het restant op faktuur.
Het aangepaste overzicht werd op ons kantoor afgegeven (of naar ons toegefaxed), zodat ondergetekende:
- de faktuur kon klaarmaken;
- de kasbonnen kon aanslaan waarop de contante stroom werd afgerekend.
Dhr. [A] werd gewaarschuwd als de contante stroom klaar was, waarna hij de opbrengst altijd persoonlijk op ons bedrijf kwam afhalen.”
In een ambtsedige verklaring van 23 oktober 2008 hebben de controlerend ambtenaren, [F] en [J] , hun gesprekken met [I] , [K] , directielid van [H] bv, en [L] , controller van [H] bv, als volgt vastgelegd:
“Ambtsedige verklaring inzake:
[G] B.V.
(…)
Hierbij verklaren wij dat dhr. [I] , directeur van:
[H] B.V.
(…)
op de volgende data het volgende heeft verklaard:
- (…);
- op 16 mei 2007 in een telefonisch onderhoud met dhr. [F] : de directeur (in dit geval dhr. [A] ) bepaalde maandelijks achteraf welke leveringen hij op factuur wilde en welke contant; zo ging het ook bij andere bedrijven, die deels per bank (op factuur) en contant lieten uitbetalen.
(…)
- De situatie van leveringen, die contant worden afgerekend, bestaat al jaren; ook toen de beider ouders de zaak bestuurden bij respectievelijk [H] B.V. en [G] B.V.”
In gelijkluidende schriftelijke verklaringen van [K] en [L] van 9 juli 2009 is het volgende opgenomen:
“Bij een onderzoek van de Belastingdienst Randmeren/kantoor [Z] is in 2007 het volgende gebleken:
- Door [G] B.V., [a-straat] 131 in [Z] is er ijzer en overige metalen geleverd aan [H] B.V.;
- Een deel van de leveringen werd per bank afgerekend en een deel contant;
- Een en ander blijkt uit de digitale weegbrug- en kasadministratie over de jaren vanaf 2001.
De weegbonnen, die werden geproduceerd, werden verzameld en gescheiden van de rest; de weegbonnen gingen naar dhr. [I] zelf.
Hij zette, doorgaans maandelijks, de ontvangen goederen in een Excel-overzicht met vermelding van gewicht, soort en prijs en totaal bedrag per regel.; ook het totaal te ontvangen bedrag van alle soorten materiaal werd vermeld.
Dit overzicht werd in een aantal gevallen per fax naar [G] B.V. t.a.v. dhr. [A] gefaxt; dhr. [A] vermeldde per regel wat op factuur moest worden afgerekend per bank; de rest moest contant worden uitbetaald. Dit overzicht, met door dhr. [A] gemaakte aantekeningen, werd weer naar [H] B.V. gefaxt t.a.v. dhr. [I] .
Daarnaast gebeurde het dat een en nader niet per fax werd uitgewisseld, maar door dhr. [A] persoonlijk op het kantoor van [H] B.V. werd aangegeven en uitgewisseld.
In een later stadium kwam dhr. [A] , nadat de kasadministratie was bijgewerkt, het geld zelf ophalen.
Uitbetaling vond plaats door dhr. [I] , maar ook wel door dhr. [L] en ondergetekende.
De heren [I] of dhr. [L] maakten in de digitale kasadministratie aantekening van de uitbetaling.
Ik verklaar dat dhr. [A] , directeur van [G] B.V., het contante geld zelf ophaalde en dat hij niet om een bewijs van aflevering vroeg.
Ik verklaar dat ik meerdere keren het geld zelf aan hem heb overhandigd.”
De Inspecteur heeft twee afschriften overgelegd van faxberichten tussen [H] bv en [G] bv over leveringen van afval door [G] bv in de maanden november en december 2006. De faxberichten die in de administratie van [H] bv zijn gevonden, zijn niet aangetroffen in de administratie van [G] bv. [H] bv heeft de faxberichten aan [G] bv verzonden. Ze bevatten een uitdraai van een spreadsheet. Op de spreadsheet is per regel een levering van afvalmateriaal in de betreffende maand vermeld. Per regel is onder andere de datum, het gewicht, het soort afval, de prijs per kilo en een totaalbedrag in euro’s (gewicht x prijs) genoemd. Op het faxbericht is door [A] met de hand het volgende geschreven (fax van 16 januari 2007 met leveringen uit december 2006):
– achter enkele regels met leveringen heeft [A] het totaalbedrag in euro’s herhaald.
– de handgeschreven bedragen heeft hij getotaliseerd. Achter het getotaliseerde bedrag, € 2.635,10, heeft [A] geschreven “Fakt.”
– Op de spreadsheet zijn de totaalbedragen van alle leveringen getotaliseerd. Onder dit getotaliseerde bedrag van € 14.168 heeft [A] het bedrag van € 2.635,10 geschreven en het saldo, € 11.532,90, vermeld.
[A] heeft het faxbericht van [H] bv nadat hij zijn opmerkingen daarop had geschreven, per fax teruggestuurd aan [H] bv.
Op de creditfactuur van 22 januari 2007 heeft [H] bv de leveringen vermeld, waarvan [A] de bedragen op het faxbericht had geschreven. Het totaalbedrag van de creditfactuur is € 2.635,10.
Alle in het spreadsheetoverzicht genoemde leveringen zijn ook genoemd in de weegbrugadministratie. In de weegbrugadministratie is het kenteken van de vrachtauto genoemd. [H] bv heeft aan de Inspecteur de routelijsten overgelegd van haar vrachtauto’s op de in het spreadsheetoverzicht genoemde data. Op de routelijsten komt telkens het adres van [G] bv voor.
In de administratie van [H] bv zijn de girale en contante geldstromen geregistreerd tussen [H] bv en [G] bv voor de jaren 2001 tot en met 2008. Alleen voor de girale geldstroom komen facturen in de administratie van [H] bv voor. Naast voornoemde geldstromen zijn in onderstaand overzicht de opbrengsten van restafval vermeld die [G] bv in haar jaarrekeningen 2009, 2010 en 2011 heeft opgenomen.
jaar |
giraal |
contant |
totaal |
verhouding giraal / contant |
|
2001 |
€ 10.242 |
€ 31.934 |
€ 42.176 |
24% |
76% |
2002 |
€ 10.995 |
€ 44.878 |
€ 55.873 |
20% |
80% |
2003 |
€ 18.700 |
€ 47.911 |
€ 66.611 |
28% |
72% |
2004 |
€ 32.496 |
€ 59.398 |
€ 91.894 |
35% |
65% |
2005 |
€ 31.048 |
€ 79.546 |
€ 110.594 |
28% |
72% |
2006 |
€ 40.302 |
€ 89.414 |
€ 129.716 |
31% |
69% |
€ 143.783 |
€ 353.081 |
€ 496.864 |
29% |
71% |
|
2007 |
€ 104.968 |
€ 104.968 |
|||
2008 |
€ 114.530 |
€ 114.530 |
(tot en met september) |
||
2009 |
€ 66.560 |
€ 66.560 |
(volgens jaarrekening) |
||
2010 |
€ 95.937 |
€ 95.937 |
(volgens jaarrekening) |
||
2011 |
€ 77.583 |
€ 77.583 |
(volgens jaarrekening) |
In het kader van de onder 2.3 genoemde landelijke actie heeft de Inspecteur bij nog veertien andere leveranciers van [H] bv een deelonderzoek ingesteld. Bij dit deelonderzoek heeft de Inspecteur onderzocht of de opbrengst in contanten van het aan [H] bv geleverde afval in de administratie van de leveranciers was opgenomen. Hij heeft daarbij geconstateerd dat bij één bedrijf sprake was van een zeer gering en daarom niet gecorrigeerd verschil van € 126 met de kasadministratie van [H] bv, dat bij drie bedrijven geen verschillen bestonden met de kasadministratie van [H] bv, dat bij één bedrijf sprake was van een gedeeltelijk verschil met de kasadministratie van [H] bv (winstcorrectie € 1.701) en dat bij negen bedrijven de door [H] bv geregistreerde kasbetalingen niet in de administratie waren verwerkt. Van die laatste groep werden bij zes bedrijven winstcorrecties aangebracht variërend van € 2.334 tot € 250.308. Hiervan werden vijf correcties volledig door de betreffende bedrijven geaccepteerd. Tegen één correctie van € 47.839 werd bezwaar gemaakt, omdat men slechts een deel van de correctie acceptabel achtte. De Inspecteur heeft geanonimiseerde afschriften van de bij de negen voornoemde vennootschappen opgemaakte controlerapporten overgelegd. Bij één onderneming (onderneming 4, winstcorrectie € 250.308) is geconstateerd dat de giraal overgeboekte vergoedingen voor het afval wel en de vergoedingen in contanten niet in de administratie waren verwerkt.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de contante opbrengsten opzettelijk buiten haar boekhouding heeft gehouden en als verkapte uitdeling van winst aan [A] heeft doen toekomen. In de jaren 2001 tot en met 2006 heeft volgens de Inspecteur [G] bv de per bank ontvangen bedragen van in totaal € 143.783 wel in haar boekhouding verantwoord, maar de contante ontvangsten van in totaal € 353.081 niet. De Inspecteur heeft door middel van een herziene verliesvaststellingsbeschikking en (navorderings)aanslagen de onder 2.13 genoemde contante bedragen bij belanghebbende als belastbare winst in aanmerking genomen. Daarbij heeft de Inspecteur tevens vergrijpboeten opgelegd van 50% van de nagevorderde of meer verschuldigde Vpb.
De toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [M] , verzorgde haar aangiften Vpb. Het kantoor vraagt jaarlijks uitstel voor indiening van de aangiften van cliënten via de uitstelregeling voor belastingconsulenten (hierna: beconregeling).
De Inspecteur heeft met als dagtekening 19 april 2008 de verliesherzieningsbeschikking Vpb 2001 en met als dagtekening 3 januari 2009 de navorderingsaanslag Vpb 2002 vastgesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Heeft de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking Vpb 2001 tijdig herzien en de navorderingsaanslag Vpb 2002 tijdig vastgesteld?
- -
-
Heeft de Inspecteur de contante uitbetalingen terecht als belastbare winst in aanmerking genomen?
- -
-
Heeft de Inspecteur zonder het verdedigingsbeginsel te schenden mogen besluiten de data van de kasuitbetalingen niet aan belanghebbende te verstrekken?
- -
-
Heeft de Rechtbank de boeten voldoende gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
Belanghebbende heeft ter zitting haar hoger beroep inzake de eerste navorderingsaanslag Vpb 2004 ingetrokken en ingestemd met een immateriële schadevergoeding van nihil, nadat de Inspecteur had ingestemd met de toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 4.000 aan [A] .
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vernietiging dan wel matiging van de herziene verliesvaststellingsbeschikking, de (navorderings)aanslagen Vpb, de heffingsrentebeschikkingen en de boeten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.