Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9540, 13/01292 tm 13/01298
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9540, 13/01292 tm 13/01298
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 december 2014
- Datum publicatie
- 19 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:9540
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:2054, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/01292 tm 13/01298
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Geheimhoudingskamer. Kennisneming ‘klikbrief’. Beperkte kennisneming gerechtvaardigd?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01292 tot en met 13/01298
Uitspraakdatum: 9 december 2014
Tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda, nummers AWB 07/2942, AWB 07/2943, AWB 07/2948, AWB 07/2950, AWB 07/2954, AWB 07/2955, en AWB 08/2761, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant/Kantoor ‘s-Hertogenbosch (thans van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven, hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding tot dusverre
De Inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) betreffende de jaren 2000 tot en met 2004 en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 en van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze belastingaanslagen heeft de Inspecteur bij beschikking vergrijpboetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen en de beschikkingen heffingsrente verminderd en de boetebeschikkingen gehandhaafd dan wel verminderd.
Op de beroepen tegen deze uitspraken heeft de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de belastingaanslagen en de boeten - behoudens de boete betreffende de zaak met nummer 08/2761, die wordt gehandhaafd - (verder) verminderd.
Op de tegen de uitspraken van de Rechtbank ingestelde (incidentele) hoger beroepen heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch als volgt beslist. In de zaken gericht tegen de nummers 07/2942, 07/2948, 07/2950 en 07/2955 heeft het gerechtshof de uitspraken van de Rechtbank vernietigd, de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen (verder) verminderd en de boeten eveneens (verder) verminderd. In de zaken gericht tegen de nummers 07/2943 en 07/2954 heeft het gerechtshof de uitspraken van de Rechtbank vernietigd, de bij de Rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard voor zover het de aanslagen betreft en gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikkingen betreft, de uitspraken van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen vernietigd en de boeten verder verminderd. In de zaak gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummer 08/2761 heeft het gerechtshof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroepschriften in cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft bij arresten van 15 november 2013, nummers 12/00597, 12/00599 tot en met 12/00601 en 12/00605 tot en met 12/00607 de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, elk van de gedingen verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest, en een beslissing gegeven omtrent de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, een conclusie na verwijzing ingezonden.
Het Hof heeft op 11 augustus 2014 partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de hogerberoepschriften op 30 september 2014 te Arnhem. Na het verzenden van de uitnodigingen heeft het Hof partijen erover ingelicht dat, gelet op de inhoud van de arresten in de onderhavige zaken met betrekking tot de klacht van belanghebbende dat de Inspecteur een zogenoemde klikbrief die hij heeft ontvangen niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft gerekend en hij die brief evenmin aan belanghebbende, de Rechtbank of het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overgelegd, het Hof vooreerst de vraag zal behandelen of de klikbrief is te rekenen tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en, zo die vraag bevestigend moet worden beantwoord, of de Inspecteur zich, met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan verzetten tegen overlegging van de klikbrief of kennisneming door belanghebbende van delen daarvan omdat daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn.
Daaropvolgend heeft de Inspecteur bij brief van 9 september 2014 een kopie van de niet-geschoonde klikbrief aan het Hof overgelegd. De Inspecteur heeft verzocht toe te staan dat alleen het Hof kennis zal nemen van de inhoud van de klikbrief (hierna: het verzoek).
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een schriftelijke reactie van 18 september 2014 verwezen naar zijn conclusie na verwijzing en bevestigd dat hij niet aanwezig zal zijn bij de aangekondigde mondelinge behandeling.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A], tot bijstand vergezeld door [B]. De zaken met de nummers 13/01292 tot en met 13/01298 zijn gezamenlijk behandeld.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de Inspecteur is toegezonden.
Op verzoek van het Hof heeft de Inspecteur, na het schorsen van de mondelinge behandeling ter zitting van 30 september 2014 alsnog het origineel van de klikbrief en de daarbij behorende enveloppe aan het Hof overgelegd. Na vergelijking van de originelen met de door de Inspecteur overgelegde fotokopieën heeft het Hof de originele stukken aan de Inspecteur teruggezonden.
2. Geschil
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat de klikbrief kan worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk. In geschil is – voor zover thans van belang – nog slechts of, en zo ja in hoeverre, beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde klikbrief gerechtvaardigd is.
3 Beoordeling van het verzoek
Het Hof heeft vastgesteld dat de door de Inspecteur overgelegde fotokopieën een getrouwe weergave zijn van de originele klikbrief, met uitzondering van een weggelakte handgeschreven passage. Daarnaar door het Hof gevraagd heeft de Inspecteur aangegeven dat, door de administratie van de Belastingdienst, op de klikbrief de naam is vermeld van de ambtenaar aan wie de brief in behandeling is gegeven en het team waarin hij is opgenomen. De op de klikbrief vermelde naam en het teamnummer zijn door de Inspecteur, voorafgaand aan het nemen van fotokopieën, weggelakt omdat hij van mening is dat die gegevens niet relevant zijn. Daardoor komen die gegevens op de fotokopieën niet meer voor.
Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt de Inspecteur de mogelijkheid op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb voor belanghebbenden (deels) geheim te houden indien daartoe gewichtige redenen bestaan. Daarvan is sprake indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
In zijn arrest met het nummer 13/00606, naar welk arrest de Hoge Raad in de overige arresten heeft verwezen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 8:42 van de Awb aldus dient te worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.
Aan een procedure als de onderhavige is inherent dat belanghebbende de inhoud van het stuk waarvan hij verzoekt om overlegging niet kent. Dit brengt onvermijdelijk met zich dat hij zich, bij zijn verzoek om overlegging van het stuk, moet beperken tot algemene uitlatingen en veronderstellingen. Op grond daarvan kunnen naar het oordeel van het Hof geen al te zware eisen worden gesteld aan de motivering door belanghebbende van de stelling dat een stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van zijn aangiften voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting over de jaren 1997 tot en met 2004. Het boekenonderzoek is aangevangen in april 2001. In mei 2002 heeft de Inspecteur de klikbrief ontvangen. De Inspecteur heeft een aantal stukken uit zijn dossiers ter beschikking gesteld aan het Openbaar Ministerie. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat door de inhoud van de inventarislijst met betrekking tot de ter beschikking gestelde stukken belanghebbende op de hoogte zal zijn gekomen van het bestaan van de klikbrief.
Op 12 juni 2003 is jegens belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dat onderzoek is belanghebbende vervolgd en onherroepelijk veroordeeld wegens gewoontewitwassen, medeplegen van witwassen en medeplegen van valsheid in geschrift. Het door de Inspecteur ingestelde boekenonderzoek is in mei 2006 afgesloten. Naar aanleiding van de bevindingen bij het door hem ingestelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige belastingaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.
In het licht van hetgeen in 3.4 is opgenomen is het Hof van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij in deze procedures naar voren heeft gebracht, voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de klikbrief van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Dat de klikbrief pas is binnengekomen nadat het boekenonderzoek door de Inspecteur was aangevangen doet daaraan niet af, evenmin als de mogelijke juistheid van de stelling van de Inspecteur dat de inhoud van de klikbrief niet van invloed is geweest op de hoogte van de op te leggen belastingaanslagen en boetebeschikkingen. Dat in dezen sprake is van een uitzonderingsgeval als door de Hoge Raad bedoeld (zie 3.3 hierboven), is door de Inspecteur niet gesteld.
De Inspecteur heeft zich ter zake van de gehele inhoud van de klikbrief beroepen op geheimhouding als bedoeld in art. 8:29 Awb. Hij voert daartoe de volgende gronden aan:
1. De wettelijke geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).
2. Door de (anonieme) schrijver van de klikbrief is verzocht de brief vertrouwelijk te behandelen en niets van de inhoud bekend te maken.
3. Het is niet uitgesloten dat de (combinatie van) gegevens die in de klikbrief zijn vermeld, kunnen leiden naar de identiteit van de schrijver. De brief is kennelijk geschreven door een persoon die goed is ingevoerd in de situatie van belanghebbende. Belanghebbende heeft connecties in het criminele circuit. Niet uitgesloten kan worden dat de schrijver gevaar loopt bij het bekend worden van zijn identiteit.
4. De brief heeft in de fiscale procedure geen waarde. Zij bevat geen belastende onderdelen waarop de Inspecteur een aanslag of een boete op kan baseren, noch ontlastend materiaal ten voordele van belanghebbende.
5. De naam en het teamnummer die door de administratie van de Belastingdienst op de klikbrief zijn vermeld, zijn niet relevant.
Met betrekking tot de eerste door de Inspecteur genoemde grond is het Hof van oordeel dat de in artikel 67 van de AWR bedoelde geheimhoudingsplicht van de Inspecteur niet aan de openbaarmaking van de inhoud van de klikbrief in de weg staat. Onder de in het eerste lid van dat artikel genoemde uitvoering van de belastingwet moet worden begrepen het voeren van bestuursrechtelijke procedures over de juistheid van opgelegde belastingaanslagen en boetebeschikkingen. Bekendmaking in dat kader is dus toegestaan. Daar komt bij het gestelde in het tweede lid, onderdeel a, van dat artikel op grond waarvan de geheimhoudingsplicht niet geldt indien enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht. Artikel 8:42 van de Awb is zo’n voorschrift. Naast artikel 8:29 van de Awb heeft de in artikel 67 van de AWR opgenomen geheimhoudingsplicht van de Inspecteur geen zelfstandige functie.
Ook de tweede door de Inspecteur genoemde grond kan er niet toe leiden dat beperkte kennisneming van de inhoud van de brief is gerechtvaardigd. Nu de Inspecteur heeft besloten de brief te bewaren en in het elektronische dossier van belanghebbende op te nemen, en zij inhoudelijk betrekking kan hebben op de onderhavige jaren en tijdvakken, is de brief een op de zaak betrekking hebbend stuk geworden. Hetgeen daarna met betrekking tot de brief geschiedt, wordt, behoudens andersluidende oordelen van de rechter op grond van het gestelde in artikel 8:29 van de Awb, onttrokken aan de macht van de schrijver, in het bijzonder indien de schrijver anoniem is gebleven. De enkele wens van de onbekend gebleven schrijver leidt niet tot een andersluidend oordeel.
De derde door de Inspecteur genoemde grond brengt het Hof evenmin tot het oordeel dat beperkte kennisneming van (een deel van) de inhoud van de klikbrief is gerechtvaardigd. De Inspecteur stelt slechts dat de inhoud van de klikbrief zodanig is dat zij kennelijk is geschreven door een persoon die goed is ingevoerd in belanghebbendes situatie. Een concrete toelichting daarop heeft hij echter niet kunnen geven. De brief zelf ontbeert naar het oordeel van het Hof concrete gegevens die een dergelijke conclusie onontkoombaar maken. De brief bevat deels informatie over belanghebbende die geacht kan worden algemeen bekend te zijn en deels informatie die het plaatselijke geruchtencircuit niet overstijgt. Dat dit anders zou zijn in een kleine dorpsgemeenschap als die waarin belanghebbende woont, acht het Hof in dit geval niet aannemelijk. Ook voor zijn stelling dat de briefschrijver gevaar loopt indien zijn identiteit bekend wordt, heeft de Inspecteur onvoldoende concrete gegevens naar voren gebracht. Belanghebbende heeft ontkend dat de veiligheid van de schrijver van de brief gevaar loopt en onweersproken gesteld dat hij nimmer voor geweldsdelicten is veroordeeld. Ook al zou belanghebbende, naar de Inspecteur stelt, wel eens dreigementen aan het adres van een persoon hebben geuit dan nog is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende om in een geval als het onderhavige waarin de briefschrijver anoniem is gebleven en niet aannemelijk is geworden dat met een redelijke mate van waarschijnlijkheid de persoonsgegevens van de briefschrijver uit de inhoud van de brief bekend kunnen worden, de belangen van een anonieme briefschrijver te stellen boven het belang dat belanghebbende kan hebben bij het kennisnemen van alle op zijn zaak betrekking hebbende stukken (vgl. CRvB 10 oktober 2001, nr. 00/1590 AKW, ECLI:NL:CRVB:2001:AD5972).
Ook de vierde door de Inspecteur aangevoerde grond snijdt naar het oordeel van het Hof geen hout. Vast staat dat de klikbrief een op de zaak betrekking hebbend stuk is (zie de geschilomschrijving en overweging 3.7). De omstandigheid dat dit stuk naar de mening van de Inspecteur geen bewijsmateriaal bevat of in de fiscale procedure geen waarde heeft, vormt geen gewichtige reden die een beperkte kennisname van dit stuk kan rechtvaardigen.
De enkele stelling, tot slot, van de Inspecteur dat de naam en het teamnummer van de ambtenaar die de brief als eerste ter behandeling aangeboden heeft gekregen niet relevant zijn, is onvoldoende reden om die gegevens weg te lakken. Behoudens mogelijke uitzonderingen, die door de Inspecteur niet zijn gesteld, valt niet in te zien dat in het normale verkeer tussen de Belastingdienst als onderdeel van de overheid en een belastingplichtige de naam van de (voorgenomen) behandelende ambtenaar geheim zou moeten blijven.
Aan het vorenstaande doet niet af dat, zoals de Inspecteur nog heeft aangevoerd, belanghebbende in de strafrechtelijke procedure op de hoogte was van het bestaan van de klikbrief en hij in die procedure niet heeft verzocht om integrale overlegging daarvan. Evenmin doet daaraan af dat de Belastingdienst mogelijk belang heeft bij het inzenden van klikbrieven en dat het inzenden daarvan, als de gevraagde geheimhouding niet kan worden gewaarborgd, zal afnemen. Daarbij verdient opmerking dat steeds in het individuele geval kan worden getoetst of beperkte kennisneming van een klikbrief is gerechtvaardigd.
slotsom
Gelet op het vorenstaande bestaan er in dit geval geen gewichtige redenen die een beperkte kennisneming van de klikbrief of delen daarvan rechtvaardigen. Het Hof zal het verzoek van de Inspecteur afwijzen.
Gesteld voor de vraag welk gevolg moet worden verbonden aan de vorenbedoelde afwijzing overweegt het Hof nog als volgt.
Anders dan voor het geval de rechter van oordeel is dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is (leden vier en vijf) bevat artikel 8:29 van de Awb geen regel voor het geval de rechter van oordeel is dat de beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is. Daaruit zou de bedoeling van de wetgever kunnen worden afgeleid dat in een dergelijk geval door de Inspecteur zonder beperking moet worden voldaan aan het gestelde in artikel 8:42 van de Awb. Op grond daarvan zou niets eraan in de weg staan dat het Hof een afschrift van de ongeschoonde klikbrief en de daarbij behorende enveloppe rechtstreeks aan belanghebbende doorstuurt.
Tegen de in 3.17 vermelde opvatting pleit dat op die wijze het bestuursorgaan de mogelijkheid onthouden wordt het overleggen van stukken (alsnog) te weigeren. Voorts zou in dat geval een bestuursorgaan geen mogelijkheid hebben de beslissing van de rechtbank dat beperkte kennisneming niet is gerechtvaardigd, in hoger beroep aan de orde te stellen.
In de Procesregeling bestuursrecht 2013 voor de rechtbanken in Nederland, zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2014, 9197 is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Artikel 13 De geheimhouding en beperking van de kennisneming (artikel 8:29 van de Awb)
(…)
6. Indien de rechtbank het verzoek om beperking van de kennisneming afwijst, stelt de rechtbank de verzoeker in de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt. De rechtbank voldoet aan een in reactie hierop gedaan verzoek tot terugzending van de stukken waarop het verzoek betrekking heeft.”
In de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 die geldt voor de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Staatscourant 2013, 36139, is het volgende opgenomen:
“Artikel 14 - Beperking kennisneming
(…)
6. Indien het college heeft beslist dat de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is, zendt het de stukken waarop de mededeling betrekking heeft binnen twee weken terug aan de betrokken partij. Het college verzoekt daarna om inzending van de desbetreffende stukken.”
De Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2014, Staatscourant 2014, 8372, bevat geen bepalingen omtrent de toepassing van artikel 8:29 van de Awb.
Gelet op de gewenste uniformiteit in de toepassing van het bestuurs(proces)recht zal het Hof in dezen de hiervoor geciteerde bepaling uit de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 overeenkomstig toepassen. De Inspecteur zal worden verzocht de klikbrief en de bijbehorende enveloppe alsnog integraal als op de zaak betrekking hebben stuk en derhalve als stuk van het geding over te leggen.
4 Proceskosten
Het Hof reserveert de beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten tot de beslissing in de hoofdzaak.