Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1157, 13/00098 tm 13/00100 en 13/00879 tm 13/00881
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1157, 13/00098 tm 13/00100 en 13/00879 tm 13/00881
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 februari 2015
- Datum publicatie
- 27 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1157
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3541
- Zaaknummer
- 13/00098 tm 13/00100 en 13/00879 tm 13/00881
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Woonplaats.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 13/00098, 13/00099, 13/00100, 13/00879, 13/00880 en 13/00881
uitspraakdatum: 17 februari 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 december 2012, nummers AWB 10/3233, AWB 10/3234 en AWB 10/3235, en tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, nummers AWB 12/4851, AWB 12/4852 en AWB 12/4854, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen en voor de jaren 2001, 2003, 2004 en 2006 aanslagen (hierna gezamenlijk ook wel: de belastingaanslagen) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd waarbij telkens, bij beschikking, heffingsrente in rekening is gebracht. Bij beschikking is voor de jaren 2003 en 2006 telkens een verzuimboete opgelegd.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd, behoudens de aanslag en de beschikking heffingsrente voor 2006 die beide zijn verminderd. De verzuimboete voor 2003 is bij uitspraak verminderd tot nihil, de verzuimboete voor 2006 is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraken van 11 december 2012 en 2 juli 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede mr. [A] en drs. [B] namens de Inspecteur.
De onderhavige zaken zijn op dezelfde zitting behandeld als het beroepschrift van belanghebbende, bij het Hof bekend onder nummer 13/00878. Van het verhandelde ter zitting is met betrekking tot alle mondeling behandelde zaken één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil en hebben, mutatis mutandis, eveneens ten grondslag gelegen aan de uitspraak van het Hof van 31 mei 2011, nummer 10/00229, met betrekking tot een aan belanghebbende over 1998 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV, en de uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch van 23 augustus 2013, nummers 11/00677 en 11/00679, met betrekking tot aan belanghebbende voor 2002 en 2005 opgelegde aanslagen IB/PVV. Tegen deze uitspraken door belanghebbende ingediende beroepschriften in cassatie zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft de Inspecteur in 1999 verzocht om toezending van een C-biljet en om een woonplaatsverklaring. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de woonplaats van belanghebbende. Belanghebbende heeft in dat kader informatie verstrekt, waarna de Inspecteur bij brief van 13 september 1999 [D] als woonplaats van belanghebbende heeft geaccepteerd per 1 januari 1998.
Belanghebbende heeft voor de jaren 1998 tot en met 2005 aangifte gedaan als buitenlandse belastingplichtige.
Begin 2002 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij [C] BV, een besloten vennootschap waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. Tijdens dat onderzoek zijn bij de controlerende ambtenaren sterke twijfels gerezen omtrent de woonplaats van belanghebbende. De zaak is vervolgens in handen gegeven van de FIOD-ECD.
Van de bevindingen tijdens het strafrechtelijk opsporingsonderzoek door de FIOD-ECD is een proces-verbaal opgemaakt. Op grond van dit proces-verbaal en van gegevens omtrent de feitelijke woonplaats van belanghebbende en de door hem in de onderhavige jaren in Nederland verrichte werkzaamheden in loondienst, is door de Inspecteur geconcludeerd dat de fiscale woonplaats van belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland was gelegen.
Op basis van de uitkomsten van het opsporingsonderzoek door de FIOD-ECD is belanghebbende op 25 maart 2004 strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank in Arnhem wegens (poging tot) oplichting, valsheid in geschrift en het in de periode van 14 januari 1998 tot en met 3 maart 2003 opzettelijk onjuist of onvolledig doen van bij de belastingwet voorziene aangiften. De opgelegde straf bedraagt 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
In het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de FIOD-ECD zijn – onder meer – verwijzingen opgenomen naar de volgende verklaringen die belanghebbende tijdens het onderzoek heeft afgelegd in april 2003:
(op pagina 25 onderaan, over het formulier vrijstelling loonbelasting, dat rond 12 november 1998 is ingevuld)
“Het klopt dat ik op 16 december 1997 naar [D] ben vertrokken. Op het moment dat ik dit formulier invulde woonde ik echter al lang weer in Nederland. Ik heb geprobeerd een bepaalde voorstelling van zaken te geven die niet juist was. Dit heb ik eigenlijk vol gehouden tot hedenmiddag.”
(op pagina 26 halverwege)
“De opgaaf informatie emigratie belanghebbenden heb ik ingevuld nadat ik al een contract bij de [a-bank] heb getekend. De inhoud is dus ook pure onzin want ik wist al dat ik terug zou komen. Hier heb ik al ten onrechte geprobeerd de buitenlandse belastingplicht te verkrijgen. Het enige doel hiervan was de lage belastingdruk. Mijn eerder gedane verklaring dat ik mij wilde vestigingen op [D] en daar activiteiten wilde ontplooien trek ik bij deze in. Ik heb wel ooit die plannen gehad maar dat lag ver voor die datum.”
(op pagina 37, bovenaan)
“Ik ben namelijk niet op [D] woonachtig maar in Nederland aan de [a-straat] 25 te [L]” en “Toen ik de woonplaatsverklaring kreeg, had ik daar ook recht op omdat ik me op [D] had ingeschreven. Feitelijk had ik daar geen recht op omdat ik bij de [a-bank] in Nederland werkzaam was en in Nederland woonde.”
(op pagina 44)
“Vanaf 1-1-97 tot aan de levering bij verkoop van het huis [1 mei 1999] heb ik gewoond (…) te [Z] (…) Wij hebben tijdelijk in [M] gewoond omdat het huis aan de [a-straat] te [L] nog niet bewoonbaar was. Het huis in [M] was gehuurd van dhr. [E] (…). Wij hebben ook nog enkele weken bij mijn schoonouders gelogeerd. Enkele weken voor de jaarwisseling tussen 1999/2000 hebben wij het huis te [L] betrokken. Daar woon ik nog steeds samen met mijn vrouw”.
(op pagina 50, onderaan, en p. 51, bovenaan)
“Ik ben schuldig aan het feit dat ik de aangiften inkomstenbelasting over 1998 tot en met 2002 onjuist heb gedaan. Ik ben namelijk niet op [D] woonachtig maar in Nederland aan de [a-straat] 25 te [L]. (…)”
(op pagina 51)
“Deze aangiften zijn niet juist ingevuld, omdat in deze aangiften als woonplaats steeds [D] is gepresenteerd, terwijl ik in werkelijkheid in Nederland woonde. Verder zijn de aangiften onjuist, omdat mijn inkomsten uit mijn dienstbetrekking bij de [a-bank] ten onrechte niet zijn opgenomen in de aangiften.”
Voorts zijn in het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek verklaringen van derden opgenomen, waaronder medewerkers van de [a-bank], waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende per 1 maart 1998 in dienst is getreden bij de [a-bank], dat hij een aanstelling had voor 36 uur per week, dat zijn standplaatsen [N] en [O] waren, dat hij nimmer voor de [a-bank] in het buitenland verbleef, dat hij in [Z] en (later) [L] woonachtig was en dat hij zijn werkzaamheden op kantoor of in de regio Oost-Gelderland moest verrichten.
Belanghebbende was van 9 april 2003 tot en met 8 april 2004 gedetineerd in Nederland. Van 28 juni 2004 tot eind 2006 heeft belanghebbende in dienstbetrekking voor in Nederland gevestigde werkgevers werkzaamheden in Nederland verricht. Op het door hem genoten loon is door die werkgevers loonheffing ingehouden.
Belanghebbende heeft het hem uitgereikte aangiftebiljet voor het jaar 2006 niet ingediend, ook niet nadat de Inspecteur hem daartoe had aangemaand. Daaropvolgend heeft de Inspecteur voor dat jaar ambtshalve een aanslag aan belanghebbende opgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een door hem ingevuld aangiftebiljet C voor buitenlandse belastingplichtigen overgelegd. Op grond van daarin vermelde gegevens heeft de Inspecteur de aanslag bij uitspraak verminderd.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van de aan de Belastingdienst Ondernemingen Utrecht, ter attentie van mr. [F] (hierna: [F]), gerichte brief gedateerd 25 juni 1999. Op deze kopie is een stempelafdruk geplaatst met de tekst: “Fotokopie gelijk aan origineel FIOD/vestiging Arnhem”. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Betreft: uw brief d.d. 7 mei
Geachte heer [F],
Naar aanleiding van bovengenoemd schrijven treft u onderstaand de noodzakelijke gegevens aan. De beantwoording van uw schrijven kon niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd worden daar enige documenten niet per direct beschikbaar waren. Waarvoor excuses.
verblijf [D]
Het gehele jaar 1998 ben ik (behoudens een trip naar New York) in [D] c.q. het Caraibisch gebied geweest voor diverse werkzaamheden. Ter illustratie treft u een volledig kopie van mijn paspoort aan. Op pagina vijf staat de stempel van “binnenkomst”, op pagina zes “de inschrijving bevolkingsregister”. Voorts treft u nog stempels aan van Praag en Kiev. Echter deze trips hebben niet in 1998 plaatsgevonden.
huisvesting
Op [D] heb ik de beschikking over een appartement. Het appartement is gelegen aan de [b-straat]. Voor de inrichting is mijn eigen huisraad/inboedel vanuit Nederland naar [D] getransporteerd. Bijgaand treft u enkele vrachtdocumenten aan waarop staat vermeld wat en wanneer er is getransporteerd.
werkzaamheden
De [a-bank] is voornemens haar marktpositie in het Caraibisch gebied te verstevigen. In dit verband worden erop diverse plekken kantoren geopend. Mijn taak is, om dit proces te initiëren en te coördineren.
aangifte ‘98
Als bijlage treft u mijn aangifte 1998 aan. De vermelde looninkomsten zijn van mijn voormalige werkgever ([G] voorheen [H]). Het betreft hier de eindafrekening van het voornoemde dienstverband. De betaling heeft plaatsgevonden in 1998. Voorts treft u mij[n] voormalige privé woning aan en de daarop rustende rentelast.
Vertrouwende u voldoende geïnformeerd te hebben, teken ik
Hoogachtend,
[X]
[b-straat] 155-4
[D] (N.A.)
Postadres:
Postbus [0000]
[Z]”
Met dagtekening 13 september 1999 schrijft [F] het volgende aan eiser (hierna ook aangeduid als “de woonplaatsverklaring”):
“Geachte heer [X],
Onder verwijzing naar ons telefoongesprek d.d. 2 september 1999 vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Na telefonisch overleg met de heer [I] van de Sociale Verzekeringsbank is gebleken dat uw verplichte AOW/Anw-verzekering met ingang van 1 maart 1998 is geëindigd.
Tevens deel ik u mede dat uw “fiscale” woonplaats met ingang van 1 januari 1998 [D] is.
Uw werkgever [a-bank] N.V. behoeft derhalve geen loonheffing in te houden omdat uw woonplaats niet in Nederland is.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor de onderhavige jaren op de juiste wijze heeft vastgesteld. Voor de jaren 1999, 2000 en 2001 is daarbij van belang of de Inspecteur terecht geen gevolgen heeft verbonden aan de door hem op 13 september 1999 afgegeven woonplaatsverklaring.
Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vragen ontkennend en neemt daarbij, naar het Hof begrijpt, als uitgangspunt dat hij, op grond van de door de Inspecteur afgegeven woonplaatsverklaring, voor de jaren 1999, 2000 en 2001 als buitenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt.
De Inspecteur beantwoordt de vorenstaande vragen bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.