Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1564, 14/00219
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1564, 14/00219
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 maart 2015
- Datum publicatie
- 9 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1564
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:862, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00219
Inhoudsindicatie
In geschil is of bij het vaststellen van de aanslag terecht de toepassing van de jonggehandicaptenkorting achterwege is gebleven, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00219
uitspraakdatum: 4 maart 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2014, nummer AWB LEE 13/2267, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.917. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 35.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 januari 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. Belanghebbende heeft een nader stuk ingezonden.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] als zijn gemachtigde, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1969. Hij heeft een blijvende aangeboren lichamelijke handicap, is voor 80-100% afgekeurd en had vanaf zijn achttiende jaar tot 1 januari 1992 recht op een AAW-uitkering. De wettelijke AAW-uitkering is per 1 januari 1998 vervangen door de Wajong-uitkering.
Belanghebbende heeft een aantal jaren in loondienst gewerkt, maar kon mede wegens zijn handicap de desbetreffende werkzaamheden niet meer uitvoeren. Doordat hij in loondienst had gewerkt, heeft hij recht gekregen op een WAO-uitkering. Belanghebbende ontvangt daarom geen Wajong-uitkering.
Het UWV heeft bij brief van 21 juni 2013 aan belanghebbende laten weten dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat belanghebbende blijvende beperkingen heeft, die reeds aanwezig waren op zijn 17e verjaardag, en dat hij daarom blijvend als jonggehandicapt wordt beschouwd.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft het UWV aan belanghebbende, voor zover te dezen van belang, het volgende laten weten:
”U heeft gevraagd naar uw eventuele rechten op WAJONG-uitkering.
Uw AAW-uitkering is per 1-1-1992 ingetrokken. Binnen 5 jaar na datum intrekking, namelijk op 3 december 1996 bent u arbeidsongeschikt geraakt. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat deze arbeidsongeschiktheid mede is veroorzaakt door beperkingen die reeds op 17- jarige leeftijd bestonden.
Er is conform de toen geldende wet- en regelgeving geen WAJONG-uitkering toegekend, omdat de uitkering krachtens de Ziektewet hoger was dan de eventueel te heropenen AAW uitkering dan wel de mogelijk toe te kennen WAJONG-uitkering.”
De echtgenote van belanghebbende is geboren [in] 1972. Zij heeft dezelfde aangeboren handicap als belanghebbende en ontvangt een WAZ- of WAO-uitkering met een aanvullende Wajong-uitkering. Het UWV heeft de jonggehandicaptenkorting bij de loonheffing toegepast.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 vermeld dat hij naar zijn mening voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de zogeheten jonggehandicaptenkorting in de zin van artikel 8.16a Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd zonder toepassing van de jonggehandicaptenkorting.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of bij het vaststellen van de aanslag terecht de toepassing van de jonggehandicaptenkorting achterwege is gebleven, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat voor de toepassing van de jonggehandicaptenkorting niet vereist is dat door de belastingplichtige een Wajong-uitkering wordt genoten, doch dat daarvoor volstaat dat hij recht heeft op die uitkering, ongeacht of die door hem genoten wordt. Aangezien belanghebbende recht heeft op een Wajong-uitkering, komt hem de jonggehandicaptenkorting toe. Subsidiair stelt belanghebbende dat aan zijn echtgenote, die in dezelfde positie verkeert als hij, de jonggehandicaptenkorting wel is toegekend, en dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door hem die korting te onthouden.
De Inspecteur stelt dat hij de jonggehandicaptenkorting slechts kan verlenen indien het UWV hem meedeelt dat de belastingplichtige recht heeft op een Wajong-uitkering. Aangezien het UWV ten aanzien van belanghebbende die mededeling niet heeft gedaan, heeft belanghebbende dat recht niet en kan de jonggehandicaptenkorting niet worden toegepast. Ten aanzien van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt de Inspecteur dat voor belanghebbendes echtgenote door het UWV een recht op een Wajong-uitkering is vastgesteld. De situatie van de echtgenote is daarom niet met die van belanghebbende vergelijkbaar.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vaststelling van de aanslag met toepassing van de jonggehandicaptenkorting.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.