Home

Rechtbank Noord-Nederland, 30-01-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:862, AWB-13_2267

Rechtbank Noord-Nederland, 30-01-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:862, AWB-13_2267

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
30 januari 2014
Datum publicatie
18 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:862
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_2267

Inhoudsindicatie

Eiser die jong gehandicapt is zonder WAJONG-uitkering heeft geen recht op jonggehandicaptenkorting.

Uitspraak

Afdeling bestuursrecht

locatie Leeuwarden

zaaknummer: AWB LEE 13/2267

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 30 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.917.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 35 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 25 juli 2013 heeft verweerder de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Eiser is verschenen, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [gemachtigde], bijgestaan door [bijstand].

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is geboren op [datum] 1969.

1.2

Eiser heeft een blijvende aangeboren lichamelijke handicap.

1.3

Eiser is voor 80-100% afgekeurd en heeft vanaf zijn achttiende jaar recht op een AAW-uitkering. De AAW-uitkering is vanaf 1 januari 1998 vervangen door de Wajong-uitkering.

1.4

Eiser heeft een aantal jaren in loondienst gewerkt, maar kon vanwege zijn handicap de desbetreffende werkzaamheden niet meer uitvoeren.

1.5

Doordat eiser in loondienst heeft gewerkt, heeft hij, in aanvulling op zijn AAW-uitkering, recht gekregen op een WAO-uitkering. Eiser ontvangt geen Wajong-uitkering.

1.6

Het UWV heeft bij brief van 21 juni 2013 aangegeven dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser blijvende beperkingen heeft, die reeds aanwezig waren op zijn 17e verjaardag en dat hij daarom blijvend als jonggehandicapt wordt beschouwd.

1.7

De echtgenote van eiser is geboren op [datum] 1972. Zij heeft dezelfde aangeboren handicap als eiser. Zij ontvangt een WAZ of WAO-uitkering met een aanvullende Wajong-uitkering. Het uitkeringsorgaan UWV heeft de jonggehandicaptenkorting bij de loonheffing toegepast.

1.8

Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2010 aangegeven naar zijn mening te voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van de zogeheten jonggehandicaptenkorting in de zin van artikel 8.16a Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet).

Geschil en beoordeling

2.

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder bij het opleggen van eisers aanslag IB/PVV 2010 terecht geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting.

Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

3.

Eiser voert – kort gezegd – aan, naar de rechtbank begrijpt, dat hij gelet op zijn handicap recht heeft op toepassing van de jonggehandicaptenkorting, omdat hij volgens de tekst van artikel 8.16a Wet inkomstenbelasting 2001 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong-uitkering), niet feitelijk hoeft te ontvangen, maar daar recht op moet hebben.

4.

Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt – kort gezegd – aan dat eiser niet aan de voorwaarden voor toepassing van de jonggehandicaptenkorting voldoet, omdat hij geen recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Eiser heeft met de onder 1.6 bedoelde brief van het UWV volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor het recht op de jonggehandicaptenkorting. Verweerder voert daartoe aan dat het UWV het recht op een Wajong-uitkering niet heeft vastgesteld en dat uit het feit dat het UWV bij eiser de jonggehandicaptenkorting niet reeds bij de loonheffing heeft toegepast, blijkt dat eiser door het UWV niet is aangemerkt als rechthebbende op een Wajong-uitkering.

5.

Ingevolge artikel 8.16a van de wet (tekst 2010), geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.

6.

Ingevolge artikel 3.51 van de Wajong, wordt de Wajong-uitkering, indien zowel recht bestaat op een Wajong-uitkering als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), slechts uitbetaald, voor zover deze de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO of de WAZ overtreft.

7.

Hieruit leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd een recht kan bestaan op een Wajong-uitkering en een andere arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar dat de aanspraak op een Wajong-uitkering teniet gaat als de andere arbeidsongeschiktheidsuitkering hoger is.

8.

De Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer heeft overwogen dat de jonggehandicaptenkorting in het leven is geroepen om inkomensondersteuning te bieden aan degenen die van jongs af aan belemmeringen hebben ondervonden bij deelname aan het maatschappelijk verkeer en het verwerven van een betere inkomenspositie. De wetgever heeft de doelgroep voor deze tegemoetkoming bewust beperkt tot degenen die een Wajong-uitkering ontvangen, wier uitkering door de tegemoetkoming op netto AOW-niveau wordt gebracht. Voor gevallen waarin weliswaar een recht op een Wajong-uitkering bestaat, maar waarin deze uitkering feitelijk niet ontvangen wordt vanwege de samenloop met een uitkering op grond van de WAO, zoals in casu, behoort de uitkeringsgerechtigde in mindere mate tot de doelgroep van de fiscale tegemoetkoming. De wetgever heeft deze enigszins ruwe werking van de regeling tijdens de parlementaire behandeling onderkend en aanvaardbaar gevonden, mede met het oog op beperking van de uitvoeringslast voor de Belastingdienst, zodat daar niet met toepassing van de hardheidsclausule verdere verfijning aan gegeven kan worden en ten aanzien van deze gevallen niet een onjuist fiscaal beleid wordt gevoerd (Kamerstukken II 2002/03, 28 619, nr. 127, V-N 2003/49.14).

9.

De rechtbank is van oordeel dat, hoewel eiser in beginsel recht zou kunnen hebben op een Wajong-uitkering, zijn aanspraak op deze uitkering teniet gaat door het recht op een andere hogere uitkering en leidt uit het hiervoor onder 8. gestelde af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om in de situatie zoals die zich bij eiser voordoet, de jonggehandicaptenkorting ondanks zijn mogelijke recht op een Wajong-uitkering toe te kennen.

10.

De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser, op wie in dezen de bewijslast rust, met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op toekenning van een uitkering zoals bedoeld in 3. Eiser heeft met de onder 1.6 genoemde brief van het UWV niet aannemelijk gemaakt dat daartoe bevoegde instanties dit recht op toekenning hebben vastgesteld (vergelijk Gerechtshof Leeuwarden, 15 juni 2011, LJN BQ8121).

11.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het opleggen van de aanslag IB/PVV van eiser over het jaar 2010 terecht geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting

12.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.

13.

Het beroep is ongegrond.

14.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2014.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel