Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2735, 14/00604
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2735, 14/00604
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 april 2015
- Datum publicatie
- 24 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:2735
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3551
- Zaaknummer
- 14/00604
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bijboeking nettoloon in rekening-courant van directeur-aandeelhouder. Genoten? Afwaardering vordering toegestaan?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00604
uitspraakdatum: 14 april 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 5 juni 2014, nummer AWB 13/5264, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.819 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.221. Daarbij is voorts bij beschikking € 618 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 5 maart 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en zijn echtgenote [A], ter bijstand vergezeld van mr. drs. [B] en [C], alsmede mr. [D] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in 2006 gestart met een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [E]. De eenmanszaak is [in] 2010 fiscaal geruisloos ingebracht in de besloten vennootschap [E] BV (hierna: de BV), waarbij de resultaten met ingang van 1 januari 2010 voor rekening en risico van de BV komen. De activiteiten van de BV bestaan uit research en development op het gebied van polymeersystemen.
Belanghebbende is sinds juni 2010 werknemer van de BV. In 2010 is in dat kader door de BV een bedrag van € 47.558 verloond, onder inhouding van € 17.227 aan loonheffing. Het nettoloon is direct in de rekening-courant met belanghebbende geboekt. De loonheffing is door de BV afgedragen.
De BV is op 23 juli 2010 een joint venture aangegaan met [F] BV in de vorm van een gezamenlijk opgerichte besloten vennootschap, [G] BV. De BV hield 50% van de aandelen in laatstgenoemde besloten vennootschap.
Op de balans van de BV per 31 december 2010 is als activum het octrooi ‘[H]’ opgenomen. Aan dit octrooi is geen waarde toegekend. Er zijn nog drie andere octrooien aangevraagd, maar die zijn (nog) niet verleend.
Belanghebbende heeft volgens de jaarrekening 2010 van de BV een vordering in rekening-courant op de BV (hierna: de vordering) van respectievelijk € 14.602 (1 januari 2010) en € 47.348 (31 december 2010). Over het gemiddelde saldo van de vordering is 4% rente berekend en in rekening-courant bijgeschreven.
De BV heeft in 2010, 2011 en 2012 verliezen geleden van respectievelijk € 104.013, € 36.370 en € 3.375. Het (zichtbaar) eigen vermogen van de BV aan het einde van die jaren bedroeg respectievelijk negatief € 33.013, negatief € 69.383 en negatief € 72.758. De BV heeft in 2013 een verlies geleden van ongeveer € 8.000 en het resultaat van de BV bedroeg in 2014 ongeveer nihil.
Belanghebbende heeft op 28 juni 2012 de aangifte IB/PVV 2010 ingediend, in welke aangifte een loon van de BV van € 47.558 is begrepen.
De aanslag IB/PVV 2010 is wat betreft de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning conform de ingediende aangifte IB/PVV 2010 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2010 bezwaar gemaakt, daarbij stellend dat het nettoloon van de BV van (€ 47.558 minus € 17.227 =) € 30.331 wegens de financiële situatie van de BV niet is uitbetaald en daarbij verzocht om vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 met dit bedrag.
De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen waartegen belanghebbende vergeefs beroep bij de Rechtbank heeft ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende in 2010. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende het nettoloon van de BV heeft genoten en of belanghebbende de vordering mag afwaarderen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Belanghebbende betoogt primair dat het nettoloon van € 30.331 niet in de heffing kan worden betrokken omdat het niet is genoten als bedoeld in artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Hiertoe voert belanghebbende aan dat de bij de BV beschikbare liquiditeiten de mogelijkheid beletten om het nettoloon daadwerkelijk uit te betalen omdat anders belanghebbende als bestuurder aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor door de BV onbetaald gelaten schulden. Indien het nettoloon wel zou zijn genoten, dan bedraagt de waarde van het nettoloon nihil, aldus belanghebbende (subsidiair). Meer subsidiair betoogt belanghebbende dat de vordering als tbs-vordering in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 moet worden beschouwd en dat, gelet op de structurele verliezen, het negatieve eigen vermogen en de liquiditeitskrapte van de BV, de vordering geheel ten laste van het inkomen uit werk en woning mag worden afgewaardeerd dan wel, gelet op het eigen vermogen van de BV per 31 december 2010, voor een bedrag van € 15.624.
De Inspecteur betoogt dat door de boeking van het nettoloon in rekening-courant het nettoloon door belanghebbende is genoten, dat de vordering moet worden gezien als een kapitaalverstrekking door belanghebbende aan de BV en dat – zou er sprake zijn van een tbs-vordering – deze ultimo 2010 niet kan worden afgewaardeerd omdat de BV toen over voldoende liquide middelen beschikte om haar crediteuren te betalen en die ook werden betaald, en omdat een tijdelijk verminderde liquiditeit geen aanleiding vormt om willekeurig over te gaan tot afwaardering en belanghebbende bovendien geen invorderingsmaatregelen heeft genomen alvorens tot afwaardering over te gaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.471 dan wel € 86.195 en dienovereenkomstige verlaging van de beschikking heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.